ECLI:NL:GHAMS:2014:483

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2014
Publicatiedatum
21 februari 2014
Zaaknummer
200.117.810-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en ontbinding van de huurovereenkomst na herhaalde betalingsachterstanden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem, waarin de huurovereenkomst met de stichting Pré Wonen werd ontbonden vanwege huurachterstanden. Appellanten, die in 2008 al eens waren veroordeeld tot betaling van huurachterstanden, kwamen opnieuw in de problemen met hun huurbetalingen. De kantonrechter had in het eerdere vonnis van 15 augustus 2012 geoordeeld dat de herhaalde betalingsachterstanden van appellanten een ernstige tekortkoming vormden, wat leidde tot de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning. Appellanten hebben in hoger beroep vijf grieven ingediend, waarin zij onder andere aanvoeren dat de procedure in eerste aanleg niet op de juiste wijze is verlopen en dat er geen sprake zou zijn van wanbetaling, maar slechts van niet-tijdige betaling.

Het hof heeft de grieven van appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat de betalingsachterstanden van appellanten zodanig ernstig waren dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was. Het hof heeft vastgesteld dat appellanten herhaaldelijk in gebreke zijn gebleven met hun huurbetalingen, ondanks eerdere waarschuwingen en een niet-uitgevoerd vonnis uit 2008. De argumenten van appellanten over hun financiële situatie en de omstandigheden rondom de woning werden door het hof niet als voldoende gegrond beschouwd om de ontbinding te weerleggen.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en appellanten veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Het hof oordeelde dat de herhaalde betalingsachterstanden en het negeren van sommaties door Pré Wonen een zodanige tekortkoming vormden dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was. De beslissing van het hof werd openbaar uitgesproken op 18 februari 2014.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer: 200.117.810/01
zaak/rolnummer rechtbank Haarlem: 542389 / CV EXPL 12-629
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 februari 2014
inzake

1.[appellant sub 1] en

2.[appellant sub 2],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. P.H. van Dijck te Haarlem,
tegen:
de stichting
STICHTING PRÉ WONEN,
gevestigd te Haarlem,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E. van der Hoeden te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna[appellanten] en Pré Wonen genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 14 november 2012 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Haarlem, sector kanton, locatie Haarlem, (hierna: de kantonrechter) van 15 augustus 2012 gewezen tussen Pré Wonen als eiseres en[appellanten] als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van Pré Wonen zal afwijzen en Pré Wonen zal veroordelen tot - onder meer - betaling aan[appellanten] van € 5.396,- aan verhuiskostenvergoeding en € 15.000,- aan kosten wegens vervanging inboedel, met beslissing over de proceskosten.
Pré Wonen heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en afwijzing van de vorderingen van[appellanten], met beslissing over de proceskosten.[appellanten]
hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2. de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat komen de feiten neer op het volgende.
2.1.1.
Pré Wonen verhuurde aan[appellanten] de woning gelegen aan het [adres](“het gehuurde”) tegen een huurprijs van (laatstelijk) € 512,12 per maand.
2.1.2.
Bij vonnis van 3 september 2008 zijn[appellanten] door de kantonrechter veroordeeld tot betaling van een huurachterstand. Voorts is daarbij de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en zijn[appellanten] veroordeeld tot ontruiming. Dit vonnis is niet ten uitvoer gelegd. Tussen Pré Wonen en[appellanten] is in 2009 een betalingsregeling overeengekomen.
2.1.3.
Op 6 januari 2012 heeft Pré Wonen[appellanten] gedagvaard wegens een huurachterstand. De tot en met 31 januari 2012 onbetaald gebleven huurpenningen bedroegen in totaal € 1.635,08. Op 28 februari 2012 hebben[appellanten] dat bedrag aan Pré Wonen betaald.

3.Beoordeling

3.1
In dit geding vordert Pré Wonen (na eiswijziging) ontbinding van de huurovereenkomst met[appellanten] en ontruiming van het gehuurde, met nevenvorderingen. De kantonrechter heeft overwogen dat gelet op de steeds weerkerende betalingsachterstand van[appellanten] en het daarbij behorende betalingspatroon sprake is van een zodanig ernstige tekortkoming dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is. Daarop heeft de kantonrechter de vorderingen van Pré Wonen uitvoerbaar bij voorraad toegewezen. Het gehuurde is inmiddels ontruimd.[appellanten]
3.2
[appellanten] hebben in hoger beroep vijf grieven voorgedragen. Daarbij hanteren[appellanten] de term “gebruikersovereenkomst” maar gelet op de inhoud van hun grieven alsmede de aan hun memorie gehechte producties neemt het hof aan, dat zij daarmee niet hebben bedoeld te betwisten dat sprake is van een huurovereenkomst.
3.3
[appellanten] beklagen zich erover dat het vonnis van de kantonrechter op onjuiste grondslagen is gestoeld en dat de procedure in eerste aanleg geen volwaardige procedure op tegenspraak is geweest. Ook als dit betoog juist zou zijn (waarvan niet is gebleken nu – anders dan[appellanten] aanvoeren – uit paragraaf 1 van het vonnis blijkt dat[appellanten] schriftelijk op de dagvaarding hebben geantwoord en bovendien nog schriftelijk hebben gereageerd op de schriftelijke reactie die Pré Wonen op haar beurt op het schriftelijke antwoord van[appellanten] had gegeven) zou dit niet tot vernietiging van het vonnis hebben kunnen leiden, nu de herstelfunctie van het hoger beroep immers meebrengt dat eventuele fouten en misslagen die in het geding in eerste aanleg zijn begaan, in hoger beroep kunnen worden verbeterd. Grief 1 faalt daarom.
3.4
Met hun tweede grief voeren[appellanten] onder meer aan dat hun niet helemaal duidelijk is op welke betalingsverplichtingen Pré Wonen hun betalingen precies heeft afgeboekt, zodat de kantonrechter ten onrechte ervan is uitgegaan dat de beweerde huurachterstanden juist zijn. Daarbij hebben zij echter nagelaten zelf te concretiseren wat voor hen niet duidelijk was in de opstellingen die Pré Wonen aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd. Dat had echter wel op hun weg gelegen, temeer nu het hof in de betalingsoverzichten die Pré Wonen in het geding heeft gebracht zelf geen onduidelijkheden of onjuistheden heeft kunnen constateren. Grief 2 faalt in zoverre.
3.5
Voor het overige stellen[appellanten] met hun grief 2, alsmede grief 3, hun zeer moeilijke financiële en persoonlijke omstandigheden aan de orde. Een verdere toelichting daarop hebben zij in het onderdeel “de onderliggende feiten en omstandigheden” van hun memorie van grieven gegeven. In dat verband wordt overwogen dat betalingsonmacht geen afbreuk doet aan de verplichtingen van[appellanten] uit hoofde van hun huurovereenkomst. De problemen die[appellanten] volgens hun stellingen hadden met uitkerende instanties gaan Pré Wonen niet aan. Zij stellen verder nog wel dat goed overleg tussen partijen de kosten van een procedure had kunnen voorkomen, maar hebben nagelaten duidelijk te maken hoe dat mogelijk zou zijn geweest, gelet op hun beweerde betalingsonmacht. Ook deze grieven moeten daarom falen.
3.6
De grieven 4 en 5 zullen gezamenlijk worden besproken.[appellanten] voeren daarmee aan dat er in het onderhavige geval geen sprake is van niet-betaling, maar hooguit van niet-tijdige betaling. Dat mag volgens hen niet als grondslag voor ontruiming gelden, nu zich bijzondere omstandigheden voordoen. Bovendien was er geen wanbetaling gedurende drie maanden achtereen. Het hof overweegt daarover als volgt.
3.6.1.
Het is juist dat[appellanten] de huurachterstand hebben betaald, maar dat was niet eerder dan nadat de dagvaarding in eerste aanleg was uitgebracht. De huurachterstand betrof ten tijde van de inleidende dagvaarding van 6 januari 2012 vier onbetaald gebleven huurtermijnen, namelijk de maanden juni 2011, augustus 2011, december 2011 en januari 2012. De nakoming van de verplichting om die huurtermijnen tijdig te voldoen was al blijvend onmogelijk. Op die huurtermijnen had Pré Wonen overigens ook bedragen in mindering gebracht die[appellanten] kennelijk hadden betaald krachtens de met Pré Wonen getroffen betalingsregeling voor een eerdere huurschuld, zodat het met de achterstand gemoeide totaalbedrag minder dan vier maanden (maar wel meer dan drie maanden) bedroeg.
3.6.2.
[appellanten] hebben hun verplichtingen tot tijdige huurbetaling uit de huurovereenkomst geschonden. Zij hebben herhaaldelijk betalingsachterstanden laten ontstaan, in weerwil van het eerdere vonnis van 2008 waarin vanwege huurachterstanden ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming was uitgesproken. De sommaties tot betaling van Pré Wonen hebben zij genegeerd. Pas nadat Pré Wonen een gerechtelijke procedure aanhangig had gemaakt, hebben zij hun huurschuld van enkele maanden voldaan. Dit een en ander maakt dat sprake is van een zodanig ernstige tekortkoming dat ontbinding van de huurovereenkomst met[appellanten] gerechtvaardigd is. De door[appellanten] genoemde omstandigheden, namelijk dat de woning een sloopwoning betrof, er een Sociaal Project Plan met een verhuisvergoeding bestond en Van de Graaff over een urgentieverklaring beschikte, maken niet dat niet gesproken kan worden van een tekortkoming van[appellanten] en doen ook niet af aan de ernst daarvan. Voor Pré Wonen bestond ten slotte geen verplichting om[appellanten] (nog meer) uitstel van betaling te verlenen.
3.7
[appellanten] hebben in de toelichting op hun vijfde grief nog gesteld dat Pré Wonen een voordeel heeft, nu zij de in het Sociaal Project Plan genoemde verhuiskostenvergoeding niet aan[appellanten] hoeft te betalen. Het hof heeft daarin geen voldoende duidelijk geformuleerde grief tegen het vonnis waarvan beroep kunnen lezen; uit het antwoord van Pré Wonen kan ook niet worden afgeleid, dat Pré Wonen de desbetreffende stelling van[appellanten] als grief heeft opgevat. Het hof gaat daarom aan deze stelling voorbij.
3.8
Voor zover[appellanten] met hun (niet nader onderbouwde) betoog over het beleid van de gemeente Haarlem nog hebben bedoeld een grief te richten tegen de toewijzing door de kantonrechter van de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten, faalt ook deze grief. Ook indien de gemeente een beleid zou voeren dat zij dergelijke kosten voor haar rekening neemt om te voorkomen dat gezinnen met minderjarige kinderen op straat belanden, belemmert dat beleid Pré Wonen in de onderhavige zaak niet om vergoeding door[appellanten] van de door haar gemaakte kosten te vorderen.
3.9
[appellanten] hebben geen feiten te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot andere oordelen kunnen leiden. Aan hun bewijsaanbod wordt daarom, als niet ter zake dienend, voorbijgegaan.
3.1
[appellanten] hebben in hoger beroep een aantal vorderingen ingesteld. Nu zij in eerste aanleg geen eis in reconventie hadden ingesteld kunnen zij dat, gelet op het bepaalde in artikel 353 lid 1 Rv, niet voor het eerst in hoger beroep doen. De vorderingen zullen alleen al daarom worden afgewezen.
3.11
De slotsom luidt dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.[appellanten] zullen als in het ongelijk te stellen partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt[appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Pré Wonen begroot op € 666,00 aan verschotten en € 894,00 voor salaris;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.C. Meijer, J.C.W. Rang en A. Bockwinkel en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2014.