Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
- memorie van grieven tevens houdende een incidentele vordering,
- memorie van antwoord in incident.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 november 2014 uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. B.W.M. Zegers, had een incidentele vordering ingediend om de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen op basis van artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank had eerder de appellant hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 19.605,- aan de geïntimeerde, die werd bijgestaan door mr. E.J.A. van Leuveren. De appellant stelde dat het vonnis berustte op een kennelijke misslag en dat er belangen waren die geschaad zouden worden door de tenuitvoerlegging, vooral omdat er beslag was gelegd op een onroerende zaak van de appellant.
Het hof heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de kantonrechter het verweer van de appellant in het bestreden vonnis had besproken. De stelling van de appellant dat er sprake was van een kennelijke misslag werd verworpen. Het hof oordeelde dat de enkele omstandigheid dat er beslag was gelegd op de onroerende zaak van de appellant niet voldoende was om te concluderen dat de tenuitvoerlegging een noodtoestand zou veroorzaken. De incidentele vordering van de appellant werd afgewezen, en de kosten van het incident zouden worden verhaald op de appellant in het eindarrest.
De hoofdzaak werd verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door de geïntimeerde, met verdere beslissingen aangehouden. Het arrest werd openbaar uitgesproken door de meervoudige kamer van het hof.