ECLI:NL:GHAMS:2014:4793

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2014
Publicatiedatum
20 november 2014
Zaaknummer
200.128.775-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de loop van de grens tussen naburige erven en de bindende werking van een vaststellingsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de Stichting Ymere en twee geïntimeerden over de loop van de grens tussen hun percelen. Ymere, erfpachter van de percelen gelegen aan [adres 1] en [adres 2], is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had in een eerder vonnis geoordeeld dat de grens tussen de percelen van Ymere en die van de geïntimeerden, gelegen aan [adres 3], moest worden vastgesteld op basis van een meting door het Kadaster. Dit leidde tot een geschil over de feitelijke grenzen die partijen in het verleden hadden gehanteerd en de juridische grenzen zoals vastgesteld door het Kadaster.

De zaak begon met klachten van huurders van Ymere over de plaatsing van een schutting, wat leidde tot een meting door het Kadaster. De meting toonde aan dat de feitelijke grenzen afweken van de kadastrale grenzen. Ymere heeft vervolgens een voorstel gedaan om de grenzen vast te stellen volgens de kadastrale meting, maar de geïntimeerden hebben dit voorstel niet geaccepteerd. In hoger beroep heeft Ymere de vernietiging van het eerdere vonnis gevraagd, terwijl de geïntimeerden hun vorderingen hebben herhaald.

Het hof heeft geoordeeld dat er een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen tussen partijen, waarbij zij zich hebben gebonden aan de kadastrale grensbepaling. Het hof heeft de vorderingen van de geïntimeerden toegewezen, waarbij het vonnis van de rechtbank in conventie is vernietigd voor zover de vorderingen van de geïntimeerden waren afgewezen. Ymere is veroordeeld tot ontruiming van de grond die zij in gebruik heeft, die volgens de kadastrale meting tot het perceel van de geïntimeerden behoort. Het hof heeft de kosten van de procedure aan Ymere opgelegd, aangezien zij in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.128.775/01
zaaknummer rechtbank (Amsterdam) : 516773 / HA ZA 12-571
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 november 2014
inzake
de stichting
STICHTING YMERE,
gevestigd te Amsterdam,
appellante in het principaal beroep,
geïntimeerde in het incidenteel beroep,
advocaat:
mr. M. Stokviste Haarlem,
tegen:

1.[GEÏNTIMEERDE SUB 1]

2.
[GEÏNTIMEERDE SUB 2],
beiden wonend te [woonplaats],
geïntimeerden in het principaal beroep,
appellanten in het incidenteel beroep,
advocaat:
mr. M.A.M. Euvermante Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna respectievelijk Ymere, [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] genoemd.
Ymere is bij dagvaarding van 11 juni 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 maart 2013, voor zover in deze zaak onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen haar als gedaagde in conventie en [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] als eisers in conventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven in het principaal beroep, met producties;
- memorie van grieven in het incidenteel beroep, tevens memorie van antwoord in het principaal beroep;
- memorie van antwoord in het incidenteel beroep.
Ymere heeft geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis in conventie zal vernietigen voor zover de vorderingen van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] daarbij zijn toegewezen en die vorderingen in zoverre alsnog zal afwijzen en dat het hof het incidenteel beroep van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] zal verwerpen, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis in conventie zal vernietigen voor zover hun vorderingen daarbij zijn afgewezen en die vorderingen in zoverre – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog zal toewijzen, zoals nader omschreven aan het slot van de memorie van grieven in het incidenteel beroep, en dat het hof het principaal beroep van Ymere zal verwerpen, met beslissing over de proceskosten.
Partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2, 2.1 tot en met 2.10, de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Over de juistheid van die feiten bestaat geen geschil, zodat ook het hof van de aldus vastgestelde feiten zal uitgaan.

3.Beoordeling

3.1.
Ymere is sinds september 1991 erfpachter van de percelen grond gelegen op de adressen [adres 1] en [adres 2] te [plaats]. Op deze, naast elkaar gelegen, adressen bevinden zich woningen met achterliggende tuinen, die Ymere verhuurt aan derden. De gemeente Amsterdam is eigenaar van de genoemde percelen.
3.2.
[geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] zijn rechthebbenden van het appartementsrecht dat recht geeft op het uitsluitende gebruik van de woning met bijbehorende tuin gelegen op het adres [adres 3]. Het desbetreffende perceel grenst aan de achterzijde aan de hierboven genoemde percelen.
3.3.
In mei 2010 is tussen partijen een geschil ontstaan over de loop van de grens tussen enerzijds de percelen [adres 1] en [adres 2] en anderzijds het perceel [adres 3]-huis. Dit geschil is ontstaan na klachten van de huurders van [adres 2] over de plaats van een schutting aan de achterzijde van het door hen gehuurde perceel.
3.4.
Na correspondentie over en weer heeft de Dienst voor het kadaster en de openbare registers, hierna ‘het Kadaster’, op 6 oktober 2011 in opdracht van Ymere de grens opgemeten tussen de betrokken percelen. Het Kadaster heeft van de desbetreffende meting een ‘Relaas van bevindingen’, met een bijbehorende kaart van de toestand ter plaatse, opgemaakt gedateerd 12 oktober 2011.
3.5.
De meting heeft plaatsgevonden met medewerking van [geïntimeerde sub 1] en een vertegenwoordiger van Ymere, te weten [X], hierna ‘[X]’. De loop van de grens tussen de betrokken percelen is daarbij gereconstrueerd en gemarkeerd met behulp van een krijtmerk op een muur, een spijker tussen tegels en twee ijzeren buizen.
3.6.
De gemeten kadastrale grens wijkt af van de grens die partijen feitelijk, bij het gebruik van de betrokken percelen, in acht hebben genomen. De afwijking brengt mee dat het perceel van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] per saldo groter is dan de oppervlakte die zij thans in gebruik hebben.
3.7.
Bij e-mailbericht van 5 december 2011 heeft Ymere aan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] laten weten dat zij, met het oog op de belangen van haar huurders die zij ‘op de eerste plaats [dient] te stellen’, niet zal overgaan tot ‘herstel van de oorspronkelijke – het hof begrijpt: de kadastrale – erfgrens’.
3.8.
In hetzelfde bericht heeft Ymere voorgesteld om de grens tussen [adres 3] en [adres 2] vast te stellen volgens de genoemde kadastrale meting en om de grens tussen [adres 3] en [adres 1] ‘te herstellen zodra de huidige huurder de woning heeft verlaten’. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben niet ingestemd met dit voorstel.
3.9.
Tegen de achtergrond van de hierboven weergegeven, tussen partijen vaststaande feiten hebben [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] – in conventie – vorderingen ingesteld ertoe strekkend dat voor recht wordt verklaard dat de grens tussen enerzijds het perceel [adres 3] en anderzijds de percelen [adres 1] en [adres 2] loopt zoals aangegeven in het onder 3.4 genoemde ‘Relaas van bevindingen’, met bijbehorende kaart, van het Kadaster en dat Ymere wordt veroordeeld de delen van het perceel [adres 3] die zij onbevoegd in gebruik heeft, te ontruimen en ontruimd te houden.
3.10.
Bij het bestreden vonnis zijn de vorderingen toegewezen wat betreft de loop van de grens tussen de percelen [adres 3] en [adres 1] en de ontruiming van het deel van het perceel [adres 3] dat Ymere in gebruik heeft gegeven aan de huurders van [adres 1]. Voor het overige, dus wat betreft de gestelde grens tussen de percelen [adres 3] en [adres 2] en de ontruiming van het deel van het perceel [adres 3] dat Ymere volgens [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] onbevoegd in gebruik heeft gegeven aan de huurders van [adres 2], zijn de vorderingen afgewezen.
3.11.
In het
principaal beroepkomt Ymere met één grief op tegen de gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2], zoals hierboven samengevat. In het
incidenteel beroepkomen [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] met drie grieven op tegen de gedeeltelijke afwijzing van hun vorderingen, eveneens zoals hierboven samengevat. In hoger beroep liggen daardoor de onder 3.9 genoemde vorderingen in hun geheel opnieuw ter beoordeling voor.
3.12.
Ymere heeft in eerste aanleg – in reconventie – gevorderd, kort gezegd, dat voor recht wordt verklaard dat partijen zijn overeengekomen de bestaande feitelijke grenzen tussen de percelen [adres 3], [adres 1] en [adres 2] te aanvaarden en te zullen handhaven. Bij het bestreden vonnis is deze vordering afgewezen. Tegen de hiertoe strekkende beslissing is in hoger beroep niet opgekomen, zodat de vordering van Ymere thans niet meer aan de orde is en geen bespreking behoeft.
3.13.
Met
grief 1 in het incidenteel beroepbetogen [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] dat partijen, anders dan door de rechtbank aangenomen, zijn overeengekomen de loop van de grens tussen de betrokken percelen te doen vaststellen door het Kadaster en zich aan deze grensbepaling – die, zoals onder 3.4 beschreven, ook heeft plaatsgevonden – te zullen houden. Bij de beoordeling van de grief staat voorop dat het antwoord op de vraag of tussen partijen een overeenkomst met een bepaalde inhoud is tot stand gekomen, afhankelijk is van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en van de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen. Bij de toepassing van deze maatstaf is het volgende van belang.
3.14.
Tussen partijen is in mei 2010 een geschil ontstaan over de loop van de grens tussen enerzijds de percelen [adres 1] en [adres 2] en anderzijds het perceel [adres 3], zoals onder 3.3 beschreven. Bij brief van 5 juli 2010 heeft Ymere aan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] als ‘oplossing’ van het geschil voorgesteld om ‘de huidige feitelijke begrenzing van de percelen te accepteren en te handhaven’. Dit voorstel heeft – blijkens de daarop gevolgde brieven van 22 juli 2010 van [geïntimeerde sub 1] en 9 augustus 2010 van Ymere – niet tot beëindiging van het geschil geleid. Nadat het onderwerp van geschil daarna door partijen andermaal is aangeroerd, heeft Ymere – bij e-mailbericht van 15 juni 2011 van [X] – voorgesteld dat [X] nog ‘een laatste keer’ zou langskomen om naar de perceelsgrenzen te kijken – waarover, volgens het bericht, weer ‘verwarring’ leek te bestaan – en dat als partijen er tijdens diens bezoek niet zouden uitkomen, er niets anders op zat dan om ‘de grenzen door het [K]adaster te laten vaststellen’. Dit laatste is vervolgens gebeurd, in opdracht van Ymere en met medewerking van beide partijen.
3.15.
In de hierboven beschreven omstandigheden, waarin sprake is van een aanslepend geschil, een vergeefse poging tot een minnelijke regeling en een ondubbelzinnig voorstel om, bij opnieuw uitblijven van een regeling in der minne, het onderwerp van geschil voor te leggen aan een derde, te weten het Kadaster, mochten [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] aan de grensbepaling door het Kadaster die was voorgesteld in het hierboven aangehaalde e-mailbericht van Ymere, redelijkerwijs de zin toekennen van een aanbod van Ymere aan hen tot het aangaan van een overeenkomst zoals bedoeld in artikel 7:900 BW, waarbij ter beëindiging van het bestaande geschil de grenzen tussen de betrokken percelen (bindend) zouden worden vastgesteld door het Kadaster. Aan de naderhand gevolgde, daartoe strekkende, opdrachtverlening door Ymere aan het Kadaster in samenhang met ieders feitelijke medewerking aan de uitvoering van die opdracht, mochten partijen vervolgens redelijkerwijs de zin toekennen dat het genoemde aanbod door [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] was aanvaard en door Ymere gestand was gedaan. Hierbij is mede van belang dat Ymere heeft erkend de opdracht aan het Kadaster te hebben gegeven ‘in de hoop de zaak te apaiseren’, welke omstandigheid erop wijst dat haar de totstandkoming van een overeenkomst zoals zojuist beschreven voor ogen stond, althans haar goedkeuring droeg.
3.16.
Het bovenstaande brengt mee dat tussen partijen een vaststellingsovereenkomst is tot stand gekomen waarbij zij, ter beëindiging van het desbetreffende geschil, zich jegens elkaar hebben gebonden om de loop van de grens tussen enerzijds de percelen [adres 1] en [adres 2] en anderzijds het perceel [adres 3] te doen vaststellen door het Kadaster, krachtens een daartoe aan het Kadaster verleende opdracht. Door mee te werken aan de grensbepaling door het Kadaster die is aangegeven in het onder 3.4 genoemde ‘Relaas van bevindingen’ hebben partijen zich ook naar deze overeenkomst gedragen. De strekking van de overeenkomst brengt mee dat zij aan de bevindingen van het Kadaster zijn gebonden, zowel wat betreft de loop van de grens tussen [adres 1] en [adres 3] als wat betreft de loop van de grens tussen [adres 2] en [adres 3], ook voor zover deze loop afwijkt van de feitelijke grenzen die tevoren in acht werden genomen of van hetgeen partijen te dien aanzien hadden verondersteld of verwacht, en dat zij de door het Kadaster bepaalde perceelsgrenzen in acht moeten nemen.
3.17.
Anders dan Ymere meent staat aan de hierboven aangenomen overeenkomst niet in de weg de brief van 24 februari 2012 van de toenmalige advocaat van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] aan Ymere, waarin onder andere is vermeld dat het ‘tot op heden niet [is] gelukt om tot een minnelijke regeling te komen’ en waarin namens [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] een nieuw aanbod tot een dergelijke regeling is gedaan. Blijkens de rest van de brief en de context waarin het bedoelde aanbod is gedaan, heeft de brief – de aangehaalde zinsnede niet uitgezonderd – duidelijk betrekking op de (hernieuwde) onenigheid die tussen partijen was ontstaan nadat Ymere had geweigerd zich bij de door het Kadaster bepaalde perceelsgrenzen neer te leggen en zich in overeenstemming hiermee te gedragen, een en ander zoals onder 3.7 en 3.8 vermeld. Aldus doet de brief niets af aan de totstandkoming van de beschreven vaststellingsovereenkomst, noch aan de gebondenheid van partijen daaraan. Dit geldt eveneens voor de gestelde eerdere overeenkomst tussen partijen waarop Ymere zich in eerste aanleg ter afwering van de vorderingen van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] heeft beroepen: naar blijkt uit de onder 3.14 genoemde correspondentie hadden partijen níet eerder overeenstemming bereikt over een regeling van de omstreden perceelsgrenzen en heeft, in het bijzonder blijkens het e-mailbericht van 15 juni 2011 van [X], juist dit voortduren van het meningsverschil daaromtrent aanleiding gegeven tot de huidige vaststellingsovereenkomst.
3.18.
De stelling van Ymere dat de onder 3.9 samengevatte vorderingen van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] zijn verjaard en dat laatstgenoemden die vorderingen daarom niet meer geldend kunnen maken, miskent dat in de vaststellingovereenkomst tussen partijen ligt besloten dat Ymere de mogelijkheid zich te beroepen op verjaring heeft prijsgegeven, althans dat zij zich niet door een dergelijk beroep kan bevrijden van haar gebondenheid aan die overeenkomst en, daarmee, van haar gebondenheid aan de perceelsgrenzen zoals door het Kadaster in het ‘Relaas van bevindingen’ bepaald. Uit de vaststellingsovereenkomst volgt dat de verjaring van de vorderingen die [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] in dit geding geldend willen maken, is aangevangen (niet eerder dan) op de datum van het ‘Relaas van bevindingen’, te weten 12 oktober 2011, en dat de termijn voor verjaring van die vorderingen dus bij lange na niet is voltooid. Ook het in eerste aanleg gevoerde verweer dat in dit geding niet voor recht kan worden verklaard dat de grens tussen de betrokken percelen loopt zoals door het Kadaster bepaald omdat Ymere erfpachter en geen eigenaar is van de percelen [adres 1] en [adres 2], kan Ymere niet baten. De gevorderde verklaring voor recht ziet uitsluitend op de rechtsverhouding tussen partijen en als zodanig is zij toewijsbaar, op de hierboven aangegeven gronden. Hieraan staat niet in de weg dat Ymere geen eigenaar is van de genoemde percelen. Ook aan toewijzing van de vordering tot ontruiming – waarvan aanstonds duidelijk is dat deze betrekking heeft op de delen van [adres 3] die Ymere in strijd met de door het Kadaster bij het ‘Relaas van bevindingen’ bepaalde grens in gebruik heeft – staat niets in de weg.
3.19.
Uit het hierboven overwogene volgt dat
grief 1 in het incidenteel beroepslaagt. De
grieven 2 en 3 in het incidenteel beroepbehoeven bij gebrek aan belang geen bespreking. Uit het slagen van eerstbedoelde grief en hetgeen daartoe hierboven is overwogen, volgt dat de
grief in het principaal beroepniet tot de vernietiging van het bestreden vonnis kan leiden en dus faalt. Ymere heeft in eerste aanleg en in hoger beroep geen – voldoende concrete – feiten gesteld en te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, kunnen leiden tot andere oordelen dan hierboven gegeven. Aan haar (herhaalde) bewijsaanbiedingen komt daarom geen betekenis toe voor de beslissing van de zaak, zodat die aanbiedingen, als niet ter zake dienend, worden gepasseerd.
3.20.
De slotsom uit het hierboven overwogene is dat het principaal beroep faalt, dat het incidenteel beroep slaagt en dat de vorderingen van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] – in conventie – voor zover in eerste aanleg afgewezen, alsnog zullen worden toegewezen zoals hierna te melden. Het bestreden vonnis in conventie zal worden vernietigd voor zover die vorderingen daarbij zijn afgewezen en voor het overige worden bekrachtigd. Ymere zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in het principaal en in het incidenteel beroep. De kostenveroordelingen van Ymere die bij het bestreden vonnis zijn uitgesproken, blijven in stand.

4.Beslissing

Het hof:
in het principaal beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Ymere in de kosten van de procedure in het principaal beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] begroot op € 299,- aan verschotten en € 894,- voor salaris advocaat;
in het incidenteel beroep:
vernietigt het vonnis waarvan beroep in conventie – uitsluitend – voor zover daarbij de hierboven onder 3.9 genoemde vorderingen van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] zijn afgewezen; en,
in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de erfgrens tussen de percelen [adres 3] en [adres 2] te Amsterdam loopt zoals weergegeven op de kaart behorend bij het ‘Relaas van bevindingen’ van het Kadaster van 12 oktober 2011;
veroordeelt Ymere om binnen drie maanden na betekening van dit arrest de grond die die zij als deel van het perceel [adres 2] in gebruik heeft en die volgens de kaart behorend bij het ‘Relaas van bevindingen’ van het Kadaster van 12 oktober 2011 tot het perceel [adres 3] behoort, te ontruimen en ontruimd te houden;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep in conventie voor al het overige;
veroordeelt Ymere in de kosten van de procedure in het incidenteel beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] begroot op nihil aan verschotten en € 447,- voor salaris advocaat;
in het principaal en in het incidenteel beroep:
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, W.H.F.M. Cortenraad en J.E. Molenaar en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 november 2014.