ECLI:NL:GHAMS:2014:4710

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2014
Publicatiedatum
13 november 2014
Zaaknummer
23-003312-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake gewoontewitwassen en wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 5 juli 2013. De verdachte, geboren in 1973, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van wapens en munitie, alsook van gewoontewitwassen. De tenlastelegging omvatte onder andere het bezit van een pistool en een geluiddemper, evenals het verwerven en omzetten van grote contante geldbedragen, waarvan de herkomst uit misdrijven afkomstig was. Tijdens de zitting op 6 oktober 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich gedurende een periode van meer dan een jaar schuldig heeft gemaakt aan witwassen, wat een ernstige bedreiging vormt voor de legale economie. Het hof heeft de verdediging van de verdachte, die stelde dat de geldbedragen uit eigen misdrijf afkomstig waren, verworpen, omdat deze verklaring niet onderbouwd was. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, en heeft geoordeeld dat de verdachte niet alleen de wet heeft overtreden, maar ook een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van criminele gelden.

Uitspraak

parketnummer: 23-003312-13
datum uitspraak: 20 oktober 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 5 juli 2013 in de strafzaak onder parketnummer 15-741376-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 oktober 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 19 maart 2013 te Amsterdam een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool, merk Crvena Zastava, model 70, kaliber 7,65mm, en/of munitie van categorie III, te weten 41, althans één of meer (scherpe) patro(o)n(en), voorhanden heeft gehad;
2:
hij op of omstreeks 19 maart 2013 te Amsterdam een of meer wapens van categorie I, onder 3, te weten een geluiddemper, voorhanden heeft gehad;
3:
(parketnummer 740310-13) hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2012 tot en met 19 maart 2013, te Amsterdam, althans in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers: - heeft hij, verdachte, in voornoemde periode, te Amsterdam, althans in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten, (telkens) één of meerdere (grote) contante geldbedrag(en), waaronder in elk geval een geldbedrag van 10.050,- Euro, verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten dat/die geldbedrag(en), gebruik gemaakt, (onder andere door huur van één of meer woning(en) en/of één of meer hotelkamer(s) en/of de aanschaf en/of het leasen en/of huren van één of meer auto's (waaronder in elk geval een personenauto, merk kia Sorento, kenteken [kenteken]) en/of reparaties en/of onderhoud van één of meer auto's en/of de aanschaf van speelfiches in één of meer casino's en/of de aanschaf van twee, althans één I-pad(s) (bij de mediamarkt) en/of één of meer betaling(en) aan het CJIB en/of NUON en/of Waternet Amsterdam en/of de Gemeente Amsterdam, dienst belastingen en/of UPC Nederland), terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag(en)/voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, en/of - heeft hij, verdachte, in voornoemde periode, te Amsterdam, althans in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten (telkens) veel, althans meerdere (gebruikers)hoeveelheden (hard)drugs, verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten die (hard)drugs, gebruik gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging ten aanzien van feit 3, tweede gedachtenstreepje (hard) drugs
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de advocaat-generaal niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vervolging van het onder 3 ten laste gelegde feit onder het tweede gedachtestreepje (het bezit van de harddrugs). Hij heeft daartoe aangevoerd dat het openbaar ministerie in strijd met de beginselen van fair play en het gelijkheidsbeginsel handelt, door de verdachte te vervolgen voor dit feit nu dit ziet op gebruikershoeveelheden verdovende middelen waarvoor nimmer wordt vervolgd.
Het hof verwerpt dit verweer, nu dit feitelijke grondslag mist. De tenlastelegging verwijt verdachte gewoontewitwassen, onder meer bestaande in het voorhanden hebben van de harddrugs, en niet een overtreding van de Opiumwet. Het openbaar ministerie is derhalve op dit onderdeel van de tenlastelegging ontvankelijk.

Partiële vrijspraak feit 3

In het onder 3 ten laste gelegde, tweede gedachtenstreepje, wordt aan de verdachte verweten dat hij van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt onder andere doordat hij gebruikershoeveelheden harddrugs voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze afkomstig waren uit enig misdrijf.
Aannemelijk is geworden dat de bij de verdachte aangetroffen verdovende middelen weliswaar uit misdrijf afkomstig waren, maar ook dat deze uitsluitend waren bestemd voor eigen gebruik.
Het hof ziet zich daarmee voor de vraag gesteld of dit louter voorhanden hebben van verdovende middelen in casu valt onder de werking van de artikelen 420bis e.v. in titel XXXA van het Wetboek van Strafrecht. Uit de Memorie van Toelichting bij deze artikelen blijkt dat het bij het witwassen van opbrengsten van misdrijven gaat om het verbergen of verhullen van de illegale herkomst van gelden of voorwerpen. Doel hiervan is om die opbrengsten aan het zicht van politie en justitie te onttrekken zodat confiscatie wordt voorkomen.
Omdat niet is gebleken dat de onder de verdachte aangetroffen verdovende middelen voor het hierboven genoemde doel waren bestemd of zijn ingezet, bijvoorbeeld als onderdeel van een transactie, dient verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.

Bewijsverweer ten aanzien van feit 3, eerste gedachtenstreepje (geldbedragen)

De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit voor het onder 3 ten laste gelegde feit. De raadsman heeft daartoe betoogd dat de verdachte een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van de geldbedragen. De raadsman heeft daartoe gewezen op de verklaring van [zus verdachte 1], zus van de verdachte, vastgelegd in een proces-verbaal verhoor getuige van 14 maart 2014, onderbouwd met een leenovereenkomst, een uitdraai van whatsapp gesprekken en een drietal transactieoverzichten en de verklaring van [zus verdachte 2], eveneens zus van de verdachte, vastgelegd in een proces-verbaal van verhoor getuige van 17 maart 2014, uit welke stukken volgt dat de zusters van de verdachte hem grote geldbedragen hebben geleend. Bovendien heeft de verdachte schadevergoeding van de overheid ontvangen vanwege ten onrechte ondergane hechtenis in de zaak met parketnummer 23-000099-12 en beschikt de verdachte over spaargeld uit een wasserette.
Het hof verwerpt dit verweer. Gezien de uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden waaronder de in de tenlastelegging genoemde goederen zijn aangetroffen, is het hof van oordeel dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare, verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen die niet zo onwaarschijnlijk is dat zij bij de vorming van het bewijsoordeel zonder meer terzijde behoort te worden gesteld. De verdachte heeft gedurende het onderzoek en ter terechtzitting in eerste aanleg geen verklaring voor de herkomst van de geldbedragen gegeven. De verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen. Eerst in hoger beroep is de raadsman van de verdachte met een verklaring gekomen. Ten aanzien van de verklaringen van de zusters van de verdachte merkt het hof op dat deze eerst in maart 2014 zijn opgesteld, ongeveer anderhalf jaar nadat de zusters zouden zijn begonnen geld aan de verdachte te lenen. Bovendien zijn deze verklaringen opgesteld op verzoek van de raadsman van de verdachte om het verweer in de ontnemingsprocedure te onderbouwen. Weliswaar heeft de raadsman afschriften met betrekking tot een drietal banktransacties overgelegd waaruit blijkt dat er geldopnames zijn gedaan, maar uit niets blijkt dat de opgenomen bedragen aan de verdachte feitelijk ter hand zijn gesteld. Het hof hecht gelet op alle zojuist genoemde feiten en omstandigheden geen geloof aan de verklaringen van de zussen van de verdachte. Overigens stelt het hof vast dat ook indien wel geloof zou moeten worden gehecht aan deze verklaringen, het gezien de uit de bewijsmiddelen blijkende uitgaven van de verdachte volstrekt onaannemelijk is dat de verdachte deze enkel uit bedoelde leningen heeft kunnen financieren en daarbij nog een grote hoeveelheid contant geld heeft kunnen overhouden. De verdachte heeft zijn stellingen omtrent een ontvangen schadevergoeding in verband met ten onrechte ondergane detentie in de zaak met parketnummer 23-000099-12 en spaargeld uit een wasserette op geen enkele wijze onderbouwd en deze zijn ook overigens niet aannemelijk geworden.
Het hof is van oordeel dat de verdachte gelet op het voorgaande geen concrete, min of meer verifieerbare verklaring heeft gegeven voor de herkomst van de geldbedragen die niet zo onwaarschijnlijk is dat zij bij de vorming van het bewijsoordeel zonder meer terzijde behoort te worden gesteld. Het hof kan niet anders concluderen dan dat de geldbedragen en uitgaven aan een of meer woningen, auto’s en hotels van misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte hiervan op hoogte is geweest.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 19 maart 2013 te Amsterdam
een wapen van categorie III, te weten een pistool, merk Crvena Zastava, model 70, kaliber 7,65mm en
munitie van categorie III, te weten 41, (scherpe) patronen, voorhanden heeft gehad;
2:
hij op 19 maart 2013 te Amsterdam een wapen van categorie I, onder III, te weten een geluiddemper, voorhanden heeft gehad;
3:
hij in de periode van 01 januari 2012 tot en met 19 maart 2013, in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers:
- heeft hij, verdachte, in voornoemde periode, in Nederland, contante geldbedragen, voorhanden gehad en omgezet,
te weten van die geldbedragen gebruik gemaakt onder andere door
huur van één of meer woningen en één of meer hotelkamers
en de aanschaf en het leasen en huren van een of meer auto's, waaronder in elk geval een personenauto, merk Kia Sorento, kenteken [kenteken]
en reparaties en onderhoud van een of meer auto's
en de aanschaf van speelfiches in één of meer casino's
en de aanschaf van twee I-pads bij de Mediamarkt
en betalingen aan het CJIB en NUON en Waternet Amsterdam en de Gemeente Amsterdam, dienst belastingen,
en UPC Nederland,
terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Verweer met betrekking tot strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat de geldbedragen als bedoeld in het onder feit 3 bewezen verklaarde afkomstig zijn uit eigen misdrijf, te weten uit drugshandel. Het dossier bevat een veelheid aan aanwijzingen daartoe. Daarmee is het onder feit 3 bewezen verklaarde niet strafbaar, aangezien het niet als witwassen kan worden gekwalificeerd, zodat de verdachte terzake van het onder feit 3 bewezen verklaarde dient te worden ontslagen van rechtsvervolging.
Het hof verwerpt dit verweer. De verdachte heeft gedurende het onderzoek en ter terechtzitting in eerste aanleg geen verklaring voor de herkomst van de geldbedragen gegeven. De verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen. Eerst in hoger beroep komt de raadsman namens verdachte met de verklaring dat deze geldbedragen uit eigen misdrijf afkomstig zijn. Deze verklaring is niet onderbouwd, vindt geen steun in de bewijsmiddelen en is ook overigens niet aannemelijk geworden .

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, heeft de verdachte voor de ten laste gelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen waarvan 98 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek, en een werkstraf van 180 uur, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals door de raadsman ter terechtzitting naar voren gebracht.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich gedurende een periode van meer dan een jaar schuldig gemaakt aan witwassen. Het hof neemt het de verdachte kwalijk dat hij daarvan een gewoonte heeft gemaakt. Door aldus te handelen heeft de verdachte er aan meegewerkt dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie worden onttrokken. Het witwassen van criminele gelden vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Door witwassen wordt bovendien het plegen van strafbare feiten gefaciliteerd en lonend. De verdachte heeft zich bij het onder 3 bewezen verklaarde kennelijk laten leiden door het oogmerk van snel en eenvoudig financieel gewin ten koste van anderen. Het hof rekent de verdachte zijn handelen ernstig aan, te meer nu niet is gebleken dat hij de ernst en de laakbaarheid van dit handelen heeft ingezien.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een vuurwapen, en een voor dat vuurwapen geschikte geluiddemper en scherpe munitie. Dit zijn ernstige feiten, nu ongecontroleerd wapenbezit onaanvaardbare risico’s en gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving met zich meebrengt.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 19 september 2014 is de verdachte eerder voor overtreding van de Wet wapens en munitie onherroepelijk veroordeeld. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden te recidiveren.
Het hof constateert dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof is van oordeel dat de door de advocaat-generaal geëiste straf geen recht doet aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. E. Mijnsberge en mr. R.A.F. Gerding, in tegenwoordigheid van mr. A. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 oktober 2014.
De voorzitter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]