ECLI:NL:GHAMS:2014:4660

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
11 november 2014
Zaaknummer
200.157.289/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling en het recht op hoor en wederhoor

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van appellant [X]. De rechtbank Noord-Holland had op 30 september 2014 de schuldsaneringsregeling van [X] beëindigd, omdat hij niet aan zijn sollicitatieverplichting had voldaan. [X] had echter aangevoerd dat hij door gezondheidsproblemen, waaronder een hernia-operatie, niet in staat was om te solliciteren. Tijdens de behandeling van het hoger beroep op 4 november 2014, heeft [X] zijn situatie toegelicht, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.P. Zeilstra. De bewindvoerder, L. Slagter, was niet aanwezig, maar de waarnemend bewindvoerder, L.M. Sterenborg, was wel aanwezig.

Het hof heeft vastgesteld dat [X] niet tijdig en voldoende informatie heeft verstrekt aan de bewindvoerder over zijn gezondheidstoestand en deelname aan een re-integratietraject. Desondanks heeft het hof geoordeeld dat de rechtbank in haar beslissing onvoldoende rekening heeft gehouden met het recht van [X] op hoor en wederhoor, zoals vastgelegd in artikel 19 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het hof heeft geconcludeerd dat de beëindiging van de schuldsaneringsregeling niet gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden waaronder [X] verkeerde en de ondersteuning die hij ontving.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling afgewezen. [X] krijgt hiermee een laatste kans om de schuldsaneringsregeling succesvol af te ronden, met de nadruk op het naleven van zijn verplichtingen, waaronder de sollicitatieverplichting. Het hof heeft benadrukt dat [X] zich moet houden aan de voorwaarden van de schuldsaneringsregeling en dat hij tijdig informatie moet verstrekken aan de bewindvoerder.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.157.289/01
insolventienummer rechtbank Noord-Holland : C/15/246/2013 R
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 november 2014
in de zaak van
[X],
wonend te [Y],
appellant,
advocaat: mr. J.P. Zeilstra te Purmerend.

1.Het geding in hoger beroep

Appellant wordt hierna [X] genoemd.
[X] is bij op 8 oktober 2014 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 30 september 2014, waarbij de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [X] tussentijds heeft beëindigd.
De beschermingsbewindvoerder, L. Slagter, heeft per e-mail van 3 november 2014 aan het hof laten weten niet aanwezig te zullen zijn bij de behandeling van het hoger beroep.
Het hoger beroep is behandeld op de zitting van het hof van 4 november 2014. Bij die behandeling is [X] verschenen, bijgestaan door mr. Zeilstra voornoemd die het verzoekschrift heeft toegelicht aan de hand van een pleitnotitie die aan het hof is overgelegd. Voorts is de waarnemend bewindvoerder, L.M. Sterenborg, verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van het verzoekschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, de namens [X] op 24 oktober 2014 nader overgelegde stukken, het verslag van de waarnemend bewindvoerder van 29 oktober 2014 met bijlagen en de schriftelijke reactie van de beschermingsbewindvoerder van 3 november 2014. [X] heeft verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1
Bij vonnis van 30 september 2014 heeft de rechtbank op verzoek van de bewindvoerder de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [X] op de voet van artikel 350 van de Faillissementswet (Fw) tussentijds beëindigd. Blijkens voornoemd vonnis heeft [X] - samengevat - niet aantoonbaar gesolliciteerd naar betaalde arbeid ondanks daarop meermalen te zijn gewezen.
2.2
[X] is op 1 mei 2013 samen met zijn echtgenote toegelaten tot de wettelijke schuldsanering. Beiden zijn op jonge leeftijd gevlucht uit hun land van herkomst naar Nederland. Zij hebben te kampen met een Posttraumatische Stressstoornis (PTSS) en de echtgenote van [X] is momenteel depressief. Het gezin heeft een uitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand (WWB). De goederen van [X] en zijn echtgenote zijn bij beschikking van de rechtbank van 23 december 2013 onder bewind gesteld van Lotus Bewindvoering, in de persoon van mevrouw L. Slagter. Verder wordt het gezin [X], bestaande uit [X], zijn echtgenote en twee minderjarige kinderen van vijf en drie jaar oud, sedert 12 juni 2014 ondersteund door Spirit/Jeugdzorg. Tevens krijgt het gezin maatschappelijke ondersteuning.
2.3
De bewindvoerder heeft op 16 mei 2013 de rechtbank verzocht tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [X] over te gaan omdat hij niet voldeed aan de sollicitatieverplichting. Dit verzoek is door de rechtbank ter zitting van 17 juni 2014 behandeld in aanwezigheid van [X] en de bewindvoerder. [X] heeft toen aangegeven binnen afzienbare tijd aan een hernia te worden geopereerd, hetgeen de bewindvoerder niet bekend was. De rechtbank heeft op de zitting van 17 juni 2014 de beslissing op het verzoek tot beëindiging pro forma aangehouden tot 23 september 2014 en [X] een allerlaatste kans geboden aan zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling te voldoen. De bewindvoerder werd daarbij verzocht vóór 16 september 2014 de rechtbank en [X] schriftelijk te berichten. De bewindvoerder heeft vervolgens bij brief van 15 september 2014 aan de rechtbank laten weten dat [X] - ondanks daarop te zijn gewezen - vanaf juli 2014 niet heeft gesolliciteerd. [X] heeft eind augustus 2014 aan de bewindvoerder een brief van zijn huisarts overgelegd waarin deze bevestigt dat [X] vanaf half juli tot eind augustus 2014 niet in staat is geweest te voldoen aan de sollicitatieverplichting in verband met lichamelijke klachten. De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [X] beëindigd aangezien [X] niet aan de bewindvoerder heeft gemeld waarom hij niet kan solliciteren en evenmin om een vrijstelling van de vrijstelling heeft verzocht, waardoor de sollicitatieverplichting voor hem onverkort is blijven gelden.
2.4
[X] heeft in het beroepschrift verzocht om het bestreden vonnis te vernietigen en - primair - te bepalen dat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van hem van toepassing blijft en - subsidiair - dat de looptijd van de regeling wordt verlengd met een door het hof in goede justitie vast te stellen termijn. Daartoe heeft [X] – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd. Hij erkent dat hij in het verleden niet aan zijn sollicitatieverplichting heeft voldaan, onder andere door dyslexie, PTSS, communicatiemoeilijkheden en problemen in zijn gezin. Hij is echter gemotiveerd betaald werk te vinden en door omstandigheden is het hem niet (helemaal) gelukt gebruik te maken van de laatste kans die de rechtbank hem ter zitting van 17 juni 2014 heeft geboden. [X] stelt in dit verband dat hij op 17 juli 2014 is geopereerd aan een hernia waarna hem is aangeraden bedrust te houden. [X] heeft aan de behandelend neurochirurg een verklaring gevraagd betreffende de operatie en de herstelperiode, maar heeft helaas tot op heden niets ontvangen. De arbeidsongeschiktheid in de twee maanden na de operatie is evenwel bevestigd door de huisarts. [X] stelt dat hij in de maand vóór de operatie wel aan de sollicitatieverplichting heeft voldaan. Sinds half september 2014 neemt hij deel aan het project Kijk op Mogelijkheden (Kom) van de gemeente. Dat [X] vanaf deelname aan het Kom-project niet heeft gesolliciteerd, kan hem niet worden kwalijk worden genomen aangezien de casemanager van de gemeente uitdrukkelijk tegen hem heeft gezegd dat hij niet hoeft te solliciteren, maar dat hij aan zichzelf moet werken tijdens het project. De casemanager verwacht dat [X] binnen afzienbare tijd een betaalde baan kan vinden. [X] is gemotiveerd en verzoekt, mede gezien de moeilijke situatie waarin zijn gezin verkeert, het hof hem nog een kans te geven.
2.5
De bewindvoerder heeft aangevoerd dat [X] gedurende de schuldsaneringsregeling met name de sollicitatieverplichting en informatieverplichting onvoldoende is nagekomen. Reeds in het tweede openbaar verslag is melding gemaakt van het niet nakomen van de sollicitatieverplichting. Omdat [X] beterschap beloofde en hulp bij het solliciteren zou krijgen van een vrijwilliger en van de beschermingsbewindvoerder zijn daar toen geen consequenties aan verbonden. Ondanks diverse malen erop te zijn gewezen bleek bij het derde openbaar verslag dat [X] opnieuw onvoldoende had gesolliciteerd. Ook nadat [X] van de rechtbank een laatste kans had gekregen, is dit niet veranderd. Dat [X] thans deelneemt aan een re-integratietraject laat onverlet dat hij viermaal per maand dient te solliciteren. Noch vóór de operatie en de herstelperiode, noch vóór de deelname aan het re-integratietraject is ontheffing van de sollicitatieverplichting verzocht.
Voorts heeft de bewindvoerder aangevoerd dat ook de informatieverplichting niet correct wordt nagekomen. [X] heeft de bewindvoerder niet op de hoogte gehouden van zijn gezondheidsklachten. Tot op heden zijn geen stukken overgelegd betreffende de operatie en de herstelperiode daarna. Verder heeft [X] de bewindvoerder niet op de hoogte gesteld van zijn deelname aan het Kom-project. De bewindvoerder is hiervan op de hoogte geraakt nadat zij navraag had gedaan bij de gemeente.
De bewindvoerder is van mening dat [X] voldoende kansen heeft gehad. Zij heeft er geen vertrouwen in dat in de toekomst iets zal veranderen. De bewindvoerder adviseert dan ook het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen.
2.6
Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat - zoals in het bijzonder blijkt uit artikel 350, derde lid, Fw - vergaande verplichtingen rusten op de schuldenaar op wie de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is. Deze verplichtingen vinden hun grond in de doelstelling van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Die komt erop neer, dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële situatie terecht zijn gekomen, de kans moeten krijgen weer met een schone lei verder te gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking wordt verwacht aan de doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
2.7
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het hof genoegzaam gebleken dat [X] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatie- en sollicitatieverplichting niet naar behoren is nagekomen, ook niet nadat hij herhaaldelijk door de bewindvoerder op deze verplichtingen is gewezen en het verzoek tot tussentijdse beëindiging door de rechtbank is aangehouden teneinde [X] de gelegenheid te bieden aan te tonen dat hij in staat is aan deze verplichtingen te voldoen. Zo is gebleken dat [X] de bewindvoerder niet (tijdig) op de hoogte heeft gesteld van zijn operatie en het daaropvolgende herstelproces, waardoor de bewindvoerder is belemmerd in het uitvoeren van haar toezichthoudende taak en heeft [X] niet tijdig en onvoldoende bewijzen van sollicitaties overgelegd.
2.8
Uit het vonnis van de rechtbank van 30 september 2014 blijkt evenwel dat de rechtbank haar beslissing mede heeft gebaseerd op de brief van de bewindvoerder van 15 september 2014 welke brief na de mondelinge behandeling op 17 juni 2014 aan de rechtbank is gezonden. Weliswaar heeft de bewindvoerder per e-mail aan de beschermingsbewindvoerder van [X] en telefonisch aan Spirit/Jeugdzorg laten weten dat zij bij haar advies bleef om de schuldsaneringsregeling te beëindigen op de grond dat zij onvoldoende informatie van [X] had ontvangen, maar van de brief van 15 september 2014 is geen afschrift gezonden aan [X] zoals de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep ook heeft bevestigd. Evenmin is gebleken dat [X] voor de (pro forma) zitting van 23 september 2014 is opgeroepen teneinde op deze brief te worden gehoord. Hoewel [X] op de zitting van 17 juni 2014 had gemeld binnen afzienbare tijd aan een hernia te zullen worden geopereerd, zodat de bewindvoerder en de rechtbank rekening hadden moeten houden met de mogelijkheid dat hij als gevolg daarvan gedurende enige tijd niet aan zijn verplichtingen uit de schuldsanering kon voldoen, is hij niet in de gelegenheid gesteld zich omtrent de inhoud van de brief uit te laten. Door deze handelwijze heeft [X] de rechtbank niet kunnen berichten dat hij door de hernia-operatie niet in staat was aan zijn sollicitatieverplichting te voldoen. Het hof acht deze gang van zaken onverenigbaar met het in artikel 19 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) neergelegde recht van hoor en wederhoor.
2.9
Hoewel het hof van oordeel is dat [X] - met stukken onderbouwd - de bewindvoerder van zijn situatie – in het bijzonder de operatie en de herstelperiode – op de hoogte had moeten stellen en zijn deelname aan het Kom-project had moeten bespreken met de bewindvoerder, is niet onaannemelijk geworden dat voornoemde omstandigheden het [X] hebben bemoeilijkt om aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen te voldoen, nadat de rechtbank hem daartoe een laatste kans had gegeven. De verklaring hieromtrent van [X] ter zitting in hoger beroep komt het hof niet ongeloofwaardig voor. Ook de bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep de juistheid van de verklaring van [X] niet betwist en aangegeven dat sprake kan zijn geweest van arbeidsongeschiktheid in de periode ná de operatie. Verder heeft het hof ten voordele van [X] meegewogen dat hij in de maand voorafgaand aan de operatie naar behoren heeft voldaan aan de sollicitatieverplichting en dat uit de brief van de casemanager van de gemeente van 24 oktober 2014 blijkt dat hij door de casemanager is aangespoord aan zichzelf te werken en niet te solliciteren. Mede in aanmerking genomen hetgeen hiervoor onder 2.8 is overwogen acht het hof in de gegeven omstandigheden het tekortschieten van [X] thans niet zodanig ernstig en verwijtbaar dat beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd is. Nu bovendien [X] zelf stelt per 7 november 2014 arbeidsgeschikt te zijn en de casemanager van de gemeente aangeeft [X] binnen afzienbare tijd te kunnen bemiddelen naar betaalde arbeid zal het hof [X] in de gelegenheid stellen de schuldsaneringsregeling alsnog tot een goed einde te brengen.
2.1
[X] dient zich te realiseren dat hem hiermee een allerlaatste kans wordt gegeven om de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen. Het hof wijst [X] er op dat tijdens het verdere verloop van de schuldsaneringsregeling alle verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling onverkort van toepassing blijven en dat hij zich stipt aan die verplichtingen dient te houden, in het bijzonder de informatie- en inspanningsverplichting. Dit betekent dat [X] (en de beschermingsbewindvoerder voor hem) gehouden is uit eigen beweging de bewindvoerder alle informatie te geven waarom wordt verzocht alsmede de informatie waarvan hij redelijkerwijs kan weten dat die van belang is voor de schuldsaneringsregeling. Verder dient [X], ook als hij deelneemt aan een traject van de gemeente, tenminste vier maal per maand te solliciteren en hiervan bewijsstukken aan de bewindvoerder te verstrekken. Mocht [X] zich niet in staat achten aan deze verplichting te voldoen, door ziekte of deelname aan een traject of anderszins, dan ligt het op zijn weg ontheffing van de inspanningsverplichting te vragen aan de bewindvoerder en de rechter-commissaris.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
wijst het verzoek tot beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling alsnog af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, G.C. Makkink en
E.A.G.M. Waaijers en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.