ECLI:NL:GHAMS:2014:4635

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2014
Publicatiedatum
10 november 2014
Zaaknummer
200.156.964/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement van ontbonden vennootschap en de aanwezigheid van baten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over het faillissement van LB Amsterdam N.V. en haar moedermaatschappij LB Group Holding S.A. De rechtbank had eerder op 9 september 2014 het faillissement van LB Amsterdam uitgesproken, waarna LB Amsterdam en haar moedermaatschappij in hoger beroep gingen. De rechtbank had overwogen dat, ondanks de ontbinding van LB Amsterdam, het faillissement kon worden uitgesproken omdat er voldoende aanwijzingen waren dat er nog baten aanwezig waren. LB Amsterdam betwistte in hoger beroep het bestaan van baten en stelde dat alle goederen door de fiscus waren geveild, met uitzondering van een waarde van € 100,-. De curator meldde echter dat er na de ontbinding nog een bedrag van € 10.251,-- op de bankrekening van LB Amsterdam was bijgeschreven, wat de mogelijkheid van aanwezige baten bevestigde. Het hof oordeelde dat LB Amsterdam onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat er geen baten meer waren. Het hof verklaarde de moedermaatschappij en bestuurders niet-ontvankelijk in hun hoger beroep en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij het faillissement was uitgesproken. De uitspraak benadrukt dat een faillissement van een ontbonden rechtspersoon kan worden uitgesproken indien er voldoende aanwijzingen zijn voor het bestaan van baten, ongeacht de ontbinding van de vennootschap.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.156.964/01
faillissementsnummer rechtbank Amsterdam : C/13/14/496-F
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 oktober 2014
in de zaak van:
1. de ontbonden naamloze vennootschap
LB AMSTERDAM N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de vennootschap naar buitenlands recht
LB GROUP HOLDING S.A.,
gevestigd te Genève, Zwitserland,
3.
[XB],
wonende te Genève.Zwitserland,
4.
[YB],
wonende te Veymer, Zwitserland,
APPELLANTEN,
advocaat: mr. J.M.J. van der Grinten te Amsterdam,
tegen

1.[X]

33.[X]

,
GEÏNTIMEERDEN,
advocaat: mr. E.P. Koevoets te Almere.

1.Het geding in hoger beroep

Appellante onder 1. wordt hierna LB Amsterdam genoemd.
LB Amsterdam en appellanten 2. tot en met 4. zijn bij op 3 oktober 2014 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift met bijlage 1 tot en met 11 in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 september 2014, waarbij het door LB Amsterdam en appellanten 2. tot en met 4. ingestelde verzet tegen het vonnis van diezelfde rechtbank van 9 september 2014, waarbij LB Amsterdam in staat van faillissement is verklaard, ongegrond is verklaard. Bij dat vonnis is mr. A.E. Vos, lid van die rechtbank, benoemd tot rechter-commissaris en
mr. M. van Bommel, advocaat te Amsterdam, tot curator.
Mr. Koevoets heeft namens geïntimeerden op 21 oktober 2014 een brief met drie bijlagen aan het hof doen toekomen.
De curator heeft bij brief van 16 oktober 2014 aan het hof verslag uitgebracht en daarbij tevens gevoegd een afschrift van het door haar op 16 oktober 2014 opgestelde eerste openbaar faillissementsverslag en een urenregistratie.
Het hoger beroep is behandeld op de zitting van het hof van 21 oktober 2014. Bij die behandeling is namens LB Amsterdam en appellanten 2. tot en met 4.
mr. Van der Grinten verschenen die het verzoekschrift heeft toegelicht aan de hand van een pleitnotitie die aan het hof is overgelegd. Namens geïntimeerden is mr. Koevoets verschenen die het verweer heeft toegelicht eveneens aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnotitie. Voorts is de curator verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van het verzoekschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg van 25 september 2014, alsmede van de overige hierboven vermelde stukken. Mrs. Van der Grinten en Koevoets hebben verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Ontvankelijkheid

Het verzoekschrift in hoger beroep is ingediend door LB Amsterdam .N.V., haar moedermaatschappij LB Group Holding S.A. en haar bestuurders de heren [XB]en [YB]. Op grond van artikel 8 van de faillissementswet (Fw), heeft echter alleen de schuldenaar, die in staat van faillissement is verklaard, het recht van beroep en verzet. Het hof zal daarom appellanten 2. tot en met 4. niet-ontvankelijk verklaren in hun hoger beroep.

3.Beoordeling

3.1.
Uit het in het geding gebrachte uittreksel van de Kamer van Koophandel te Amsterdam van 15 september 2014 blijkt dat LB Amsterdam ingeschreven stond in het handelsregister sinds 10 juni 2008. De onderneming dreef een restaurant onder de naam Little Buddha Amsterdam en had 48 werknemers in dienst. Op 21 juli 2014 is in het handelsregister geregistreerd dat LB Amsterdam is opgeheven omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn met ingang van 18 juli 2014. Met ingang van die dag was Little Buddha gesloten.
3.2.
De rechtbank heeft op 9 september 2014 op verzoek van geïntimeerden, werkzaam in Little Buddha, die stelden dat LB Amsterdam het hun toekomende loon (gedeeltelijk) onbetaald had gelaten, het faillissement uitgesproken. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de omstandigheid dat de vennootschap is ontbonden, niet maakt dat het faillissement niet kan worden uitgesproken. LB Amsterdam heeft verzet ingesteld tegen dit vonnis, welk verzetschrift ongegrond is verklaard bij uitspraak van de rechtbank van 25 september 2014. De rechtbank heeft overwogen dat genoegzaam is gebleken dat LB Amsterdam nog over baten beschikte.
3.3.
LB Amsterdam heeft in hoger beroep betwist dat er ten tijde van haar opheffing of thans nog baten bestonden en heeft verzocht het faillissement de faillietverklaring te vernietigen en geïntimeerden te veroordelen in de faillissementskosten en de kosten van het geding in appel. Zij stelt dat alle na de sluiting van het restaurant daar nog aanwezige goederen door de fiscus in beslag zijn genomen en zijn geveild en dat de waarde van de overgebleven zaken namelijk € 100,- onvoldoende is om het faillissement uit te spreken en LB Amsterdam voor de afwikkeling van die bate te laten voortbestaan. LB Amsterdam wijst in dit verband naar een uitspraak van dit hof van 31 maart 2011 (JOR 2011/307). Ook een vordering uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid kan volgens LB Amsterdam niet tot baten leiden, nog daargelaten dat het faillissement niet te wijten is aan onbehoorlijk bestuur.
3.4.
Uit het verslag van de curator blijkt dat de Belastingdienst als preferente schuldeiser een vordering heeft ingediend van in totaal € 471.035,91 en dat er voorts dertien concurrente schuldeisers zich bij de curator hebben gemeld met een totale concurrente schuldenlast van € 231.866,65. De curator heeft met betrekking tot eventuele baten in haar verslag en ook ter zitting in hoger beroep aangegeven dat het boedelsaldo nihil is. Voorts is de curator gebleken dat de Belastingdienst bodembeslag heeft gelegd en in augustus 2014 de beslagen zaken zijn geveild. Eén kavel is nog niet verkocht. Dit heeft een waarde van ongeveer € 100,-. De curator beschikt niet over een financiële verantwoording van LB Amsterdam over de laatste anderhalf jaar tot de ontbinding, noch over jaarcijfers over het jaar 2013. De curator heeft daarom geen weet van de liquiditeit van de onderneming, van eventuele goodwill en van vorderingen op derden.
3.5.
Het hof stelt voorop dat het faillissement van een ontbonden rechtspersoon kan worden uitgesproken - en de rechtspersoon derhalve geacht wordt ter afwikkeling van het faillissement te zijn blijven bestaan - indien voldoende aannemelijk is dat er nog baten zijn én indien voorts aan alle overige vereisten voor faillietverklaring is voldaan. Dat aan laatstbedoelde voorwaarde is voldaan, volgt uit de door de curator verstrekte inlichtingen en wordt niet betwist.
Het verweer van LB Amsterdam dat er geen baten zijn en dat dit aan faillietverklaring in de weg staat, faalt.
LB Amsterdam heeft haar stelling dat baten ontbreken op volstrekt onvoldoende wijze onderbouwd. Zo stelt zij dat de roerende zaken zijn uitgewonnen en dat uit de bankafschriften geen baten blijken maar dit neemt niet weg dat het hof niet heeft kunnen verifiëren of LB Amsterdam nog over baten beschikt De jaarrekeningen over 2013 en 2014 zijn niet opgemaakt en er zijn geen cijfers beschikbaar over de laatste anderhalf jaar, waaruit de juistheid van de stelling van LB Amsterdam blijkt. Onder deze omstandigheden moet aan de simpele ontkenning van het bestaan van baten door LB Amsterdam voorbij worden gegaan. Dat geldt zeker nu uit de door de curator verschafte inlichtingen volgt dat er na de ontbindingsdatum nog een bedrag van € 10.251,-- is bijgeschreven op de bankrekening van LB Amsterdam bij de ABN Amro Bank.
Het hof acht daarom voldoende aannemelijk dat baten aanwezig zijn of alsnog verkregen kunnen worden. Het vorenoverwogene leidt tot de navolgende beslissing.

4.Beslissing

Het hof:
verklaart LB Holding Group S.A., P.C. Beariswyl en T.M. Beariswyl niet-ontvankelijk in hun hoger beroep.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep,
wijst af het meer of anders gevraagde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.A. Verscheure, D. Kingma en
E.A.G.M. Waaijers-Kaarsgaren en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.