ECLI:NL:GHAMS:2014:4561
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot wettelijke schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw ontstaan van schulden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [X] om de wettelijke schuldsaneringsregeling op haar van toepassing te verklaren. Het hof bekrachtigt de eerdere afwijzing door de rechtbank Noord-Holland van 15 juli 2014. [X] had in haar verzoekschrift aangevoerd dat zij niet te goeder trouw was geweest ten aanzien van de schulden die zij had opgebouwd, waaronder een schuld aan het CJIB van € 3.596,-. Deze schuld was ontstaan door diverse boetes wegens verkeersovertredingen en onverzekerd rijden. Het hof oordeelt dat [X] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij te goeder trouw was bij het ontstaan van deze schulden, ondanks haar stellingen over haar financiële situatie en de omstandigheden die daartoe hebben geleid.
Het hof heeft vastgesteld dat [X] in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoekschrift een aanzienlijke schuld aan het CJIB heeft laten ontstaan. De omstandigheden die zij aanvoert, zoals een inkomstenterugval en gezondheidsproblemen, zijn niet voldoende om aan te tonen dat de schulden niet te goeder trouw zijn ontstaan. Daarnaast heeft het hof ook de terugvordering van huurtoeslagen door de Belastingdienst beoordeeld, waarbij [X] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij te goeder trouw was bij het niet opgeven van het inkomen van haar meerderjarige zoon.
Het hof concludeert dat [X] niet heeft aangetoond dat zij de controle over haar financiële situatie heeft herwonnen, zoals vereist onder de hardheidsclausule van de Faillissementswet. De enkele omstandigheid dat zij gebruik maakt van budgetbeheer en haar omgeving heeft ingelicht over haar financiële problemen, is onvoldoende. Het hof bekrachtigt daarom de beslissing van de rechtbank en wijst het verzoek van [X] af.