ECLI:NL:GHAMS:2014:4548

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2014
Publicatiedatum
3 november 2014
Zaaknummer
200.118.640-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwaling bij serviceovereenkomst met betrekking tot warmtepompinstallatie en onderzoeksplicht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een vonnis van de kantonrechter in Haarlem, waarin hun vorderingen zijn afgewezen. Appellanten hebben een koop-/aannemingsovereenkomst gesloten met De Raad Bouw B.V. en een serviceovereenkomst met [X]Services B.V. voor een warmtepompsysteem. Ze stellen dat ze hebben gedwaald over de te realiseren besparingen op energiekosten en dat de informatie die hen door [X] is verstrekt onjuist was. De kantonrechter heeft geoordeeld dat appellanten bij het sluiten van de overeenkomsten wisten dat ze vaste lasten aan [X] moesten betalen en dat de variabele elektriciteitskosten afhankelijk waren van hun gebruik. Het hof bevestigt deze beoordeling en oordeelt dat appellanten niet mochten vertrouwen op de mededelingen van [X] over lagere kosten. De grieven van appellanten worden verworpen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter. Appellanten worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.118.640/01
zaak-/rolnummer rechtbank : 547345/CV EXPL 12-2438
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 oktober 2014
inzake:

1.[Appellant sub 1]

2.
[Appellante sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. S. de Kruijff te Hoorn,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X]SERVICES B.V.,
gevestigd te [plaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. Weermeijer te Hoofddorp.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna respectievelijk [appellanten] en [X]genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 18 oktober 2012 in hoger beroep gekomen van het op 19 juli 2012 onder bovenvermeld zaak-/rolnummer uitgesproken vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Haarlem, locatie Haarlem, gewezen tussen [appellanten] als eisers en [X]als gedaagde.
Tussen partijen zijn vervolgens de volgende stukken gewisseld:
- memorie van grieven, met producties,
- memorie van antwoord, met producties,
- akte overlegging productie (van [appellanten]),
- antwoordakte, met productie (Enera).
[appellanten] hebben vijf grieven tegen het vonnis waarvan beroep geformuleerd en met wijziging van hun eis geconcludeerd dat het hof, bij arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, primair, de serviceovereenkomst met [X]zal wijzigen op de wijze als in de memorie van grieven onder 26 voorgesteld, althans op een door het hof geraden geachte wijze en [X]zal veroordelen tot betaling van het nadeel dat [appellanten] hebben geleden welk nadeel door hen wordt begroot op € 4.076,15 althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, subsidiair de serviceovereenkomst zal ontbinden en [X]zal veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van in totaal € 4.076,15 althans een door het hof in goede justitie te bepalen schadevergoeding, met veroordeling van [X]in de kosten van de procedure in beide instanties.
[X]heeft geconcludeerd dat het hof, bij arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, waaronder begrepen de door [X]gemaakte kosten als nader in de memorie van antwoord omschreven, ter grootte van € 7.840,-.
Partijen hebben beiden in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.De feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder het kopje “De feiten” onder a tot en met e de feiten vermeld waarvan hij bij de beoordeling van de zaak is uitgegaan. Een en ander is niet in geschil zodat deze feiten ook in hoger beroep tot uitgangspunt strekken.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
a. Op 17 december 2007 hebben [appellanten] een koop-/aannemingsovereenkomst gesloten met De Raad Bouw B.V. in het kader van het nieuwbouwproject “Nova Luxus” te Nieuw-Vennep. In deze overeenkomst hebben [appellanten] zich verplicht een serviceovereenkomst aan te gaan met [X]met betrekking tot een in de woning aan te brengen warmtepompsysteem, waarbij [X]de volgens haar tarievenblad verschuldigde vergoedingen zal mogen berekenen (artikel 25 lid 2 van de koop-/ aannemingsovereenkomst).
b. [appellanten] hebben op (eveneens) 17 december 2007 de serviceovereenkomst met [X]gesloten. De overeenkomst bepaalt dat daarop de aangehechte “projectvoorwaarden” en een “tarievenoverzicht behorende bij de gekochte woning” van toepassing zijn. De genoemde projectvoorwaarden houden onder meer in:

Verplichtingen van de klant
5. (...) De klant betaald zelf de elektriciteit voor het toestel, de onttrokken energie uit de bodem, beheer en onderhoud gedurende de looptijd betaald de klant via een maandelijks vastrechtbedrag aan [X]Services B.V.. (...)
Indexering van vastrecht en huur Warmtepomp
17. De vastrecht- en huurbedragen zijn vermeld op het tarievenoverzicht.
(...)
19. Er dient een vastrecht door de klant betaald te worden conform de door [X]Services B.V. opgegeven tarieven ongeacht de hoeveelheid afgenomen energie.”
Uit het bij de overeenkomst behorende tarievenoverzicht (“Tarieven Serviceovereenkomst”) volgt dat voor de woning van [appellanten] € 61,30 per maand voor ‘vastrecht’ moet worden betaald en € 58,- voor ‘huur warmtepomp’.
c. Voorafgaande aan het sluiten van de koop-/aannemingsovereenkomst en de serviceovereenkomst heeft [X]documentatie aan [appellanten] ter beschikking gesteld waarin vergelijkenderwijs is ingegaan op enerzijds een conventioneel energiesysteem (cv) en anderzijds een warmtepompsysteem zoals dat door [X]zou worden geleverd. De desbetreffende documentatie bestaat uit een eerste blad getiteld ‘Onderbouwing vaste kosten warmtepompsysteem Nova Luxus te Nieuw-Vennep’ en voorts uit een document van twee bladzijden met de titel “Nova Luxus Nieuw-Vennep Energie toelichting”. Op het eerstgenoemde blad is te lezen:
“Voor het warmtepompsysteem in uw woning in Nova Luxus worden vaste bedragen door [X]Services B.V. in rekening gebracht. Deze bedragen zijn gebaseerd op een vergelijking tussen de kosten voor een conventionele situatie (d.w.z. een Cv-ketel) en het warmtepompsysteem.
De totale kosten waarmee een bewoner te maken heeft zijn voor een conventioneel systeem en het warmtepompsysteem naast elkaar gezet in de onderstaande tabel:
Vergelijking totale energiekosten
Conventioneel systeem Warmtepompsysteem
Verbruik gas
Verwarming, warm water en evt. koken
Geen kosten
Verbruik elektra
Licht en andere apparatuur
Licht en andere apparatuur
Warmtepomp
Vastrecht
Aansluiting gas
Aansluiting elektra
Aansluiting elektra
Onderhoud
Onderhoud aan Cv-ketel
Geen kosten
Vastbedrag
servicecontract warmtepomp
Geen kosten
Levering warmte en warm water
Levering koeling
All in service, onderhoud en garantie
Uit deze tabel komen de verschillen duidelijk naar voren. De totale maandlasten zijn waarschijnlijk gelijk in beide situaties. En let op u heeft dus een belangrijke toevoeging middels de levering van vrije koeling.”
Het tweede document bevat, voor zover van belang, de volgende tekst:
“(...) De energie die wordt gebruikt om de woning te verwarmen is door het gebruik van de natuurlijke bodemwatertemperatuur gratis.
U ontvangt van het energiebedrijf geen rekening voor gasverbruik. Een bijkomstig voordeel is dat uw woning geen radiator meer zal hebben, de gehele woning wordt standaard uitgerust met vloerverwarming.
Tevens kunnen wij u berichten dat uw woning gelijktijdig met bovengenoemde installatie is uitgerust met een koelsysteem. (...)
De meerkosten van bovengenoemde installaties worden gedragen door [X]Services B.V. [X]Services B.V. zal voor u voor het gebruik van de installatie een vaste geïndexeerde vergoeding berekenen in maandelijkse termijnen. Deze vergoeding zal jaarlijks geïndexeerd worden met het CBS consumenten indexcijfer (over de afgelopen jaren ca. 2%).
Deze vergoeding zal in het beginsel gelijk of lager zijn aan de kosten welke u zou hebben bij een traditionele installatie, het voordeel zal echter na het eerste jaar al duidelijk worden, er is dan al sprake van een verschil van circa 10% ten opzichte van de traditionele opzet, dit voordeel zal in de jaren daarop alleen maar groter worden.
Helaas is de ontwikkeling van de energieprijs niet geheel in beeld te brengen, in uw geval doet het echter ook niet meer terzake. Uw kosten staan vast. En binnen deze kosten heeft u ook het gebruik van de koeling.
Er is hier dus sprake van MEER VOOR MINDER.”
d. [appellanten] hebben [X]bij brief van hun raadsman van 2 januari 2012 geschreven dat de toegezegde besparingen ter zake de totale kosten vanwege de warmtepompinstallatie (van tenminste 10% per jaar vanaf het eerste jaar) niet waar worden gemaakt, sterker dat zij met de warmtepompinstallatie over de periode april 2010 tot en met maart 2011 79% duurder uit zijn dan met een conventioneel systeem, en dat [X]dientengevolge in gebreke is in de nakoming van haar verplichting om een maandelijkse vergoeding aan [appellanten] te factureren die 10% lager is dan de kosten vanwege een traditionele installatie, waarvoor [appellanten] [X]in gebreke stellen.
e. [appellanten] hebben [X]op 9 februari 2012 gedagvaard en (samengevat) gevorderd, primair, dat de serviceovereenkomst aldus wordt gewijzigd dat (met terugwerkende kracht) de maandelijkse vergoeding die zij aan [X]betalen wordt verlaagd tot een zodanig bedrag dat zij in totaal voor het gebruik van de warmtepompinstallatie niet meer betalen dan 10% minder dat wat zij voor het gebruik van een conventionele cv-installatie op gas zouden hebben betaald en dat [X]zal worden veroordeeld tot betaling van het nadeel dat [appellanten] inmiddels hebben geleden ten bedrage van € 2.443,44, subsidiair, dat de serviceovereenkomst wordt ontbonden en [X]wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 2.443,44 aan schadevergoeding.
f. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellanten] bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. Tegen die afwijzing richten [appellanten] hun vijf grieven.
3.2.
[appellanten] hebben aan hun primaire vordering ten grondslag gelegd dat zij bij het sluiten van de koop-/aannemingsovereenkomst en de serviceovereenkomst hebben gedwaald als gevolg van door [X]voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomsten verstrekte onjuiste inlichtingen omtrent de te realiseren besparing op kosten van verwarming van de woning c.q. gebruik van warm water bij gebruik van een warmtepompinstallatie in plaats van een conventioneel op gas gestookte cv-installatie. [appellanten] stellen dat zij bij een juiste voorstelling van zaken, die inhoudt dat een dergelijke besparing niet gerealiseerd wordt, de woning niet zouden hebben gekocht. De afwijzing door de kantonrechter van het beroep van [appellanten] op dwaling laat zich als volgt samenvatten. Blijkens het bij de serviceovereenkomst behorende tarievenoverzicht (zie hiervoor onder de feiten sub 3.1 onder b) heeft vanaf het sluiten van de overeenkomst duidelijkheid bestaan over de hoogte van de aan [X]verschuldigde “vaste bedragen”, dat wil zeggen het zogenoemde ‘vastrecht’ en de ‘huur warmtepomp’. Uit de door [appellanten] overgelegde berekening, behorend bij de brief met ingebrekestelling van [appellanten] aan [X]van 2 januari 2012, blijkt dat de variabele elektriciteitskosten die [appellanten] daarnaast voor het gebruik van de warmwaterpomp moeten betalen vergelijkbaar zijn met de verbruikskosten aan gas van een conventioneel systeem. Voor zover sprake is van een nadelige verhouding tussen het warmtepompsysteem en een conventioneel systeem is dit nadeel met name gelegen in de vaste lasten die aan de serviceovereenkomst met [X]verbonden zijn en niet in de variabele kosten. Omdat in dit geval een mogelijke nadelige uitkomst veroorzaakt wordt door een omstandigheid die [appellanten] kenden en die zij hebben kunnen meewegen in hun beslissingen om al dan niet een serviceovereenkomst met [X]aan te gaan, gaat de stelling van [appellanten] dat zij hebben gedwaald ten aanzien van de toekomstige besparingen die de warmtepompinstallatie zou opleveren, niet op, althans behoort die dwaling voor hun rekening te blijven. De kantonrechter voegt daaraan toe dat [appellanten] daarnaast onvoldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld dat een besparing in de energielasten voor hen beslissend is geweest om al dan niet tot aankoop van de woning over te gaan.
3.3.
De grieven 1 en 2 richten zich tegen deze afwijzing door de kantonrechter van het beroep van [appellanten] op dwaling.
3.4.
[appellanten] voeren, kort samengevat, aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat de nadelige verhouding tussen het warmtepompsysteem en een conventioneel systeem met name is gelegen in de vaste lasten die verbonden zijn aan het servicecontract met [X]en niet in de variabele gebruikslasten. Uit de concrete mededelingen die [X]heeft gedaan in de documentatie die zij voorafgaande aan het sluiten van de serviceovereenkomst heeft verstrekt, hebben [appellanten] mogen afleiden dat de
totalekosten van een warmtepompsysteem lager zouden zijn dan de totale kosten bij een conventioneel systeem. Hoewel de exacte kosten die [appellanten] met het warmtepompsysteem zouden hebben niet duidelijk waren omdat de te maken variabele elektriciteitskosten immers niet van tevoren konden worden bepaald, hebben [appellanten] niet kunnen vermoeden dat zij met dat systeem, alles bij elkaar opgeteld, aanzienlijk duurder uit zouden zijn dan met een conventioneel verwarmingssysteem. [appellanten] hebben een rapportage door Kiwa N.V. laten opstellen en in hoger beroep in het geding gebracht. In een tweede, naar aanleiding van de daarop door deskundigen van [X]geuite kritiek aangepast rapport van Kiwa N.V. van 23 december 2013 komt deze tot de conclusie dat [appellanten] met het bestaande warmtepompsysteem per jaar € 896,- duurder uit zijn dan indien zij een met gas gestookte (hoog rendement) centrale verwarmingsketel zouden hebben laten aanleggen. [appellanten] stellen te hebben vertrouwd op de mededelingen van [X]in de onder 3.1 sub c geciteerde documentatie dat de totale kosten van gebruik van het warmtepompsysteem (na het eerste jaar tenminste 10%) lager zouden zijn dan die van een conventioneel verwarmingssysteem en zij mochten, aldus [appellanten], op die mededelingen vertrouwen. Energiezuinigheid en duurzaamheid waren voor [appellanten]
dereden de woning te kopen. Een en ander rechtvaardigt een beroep op artikel 6:228 lid 1 onder a BW en op grond van artikel 6:230 BW zijn [appellanten] gerechtigd in plaats van vernietiging een wijziging van de serviceovereenkomst te vorderen ter opheffing van het nadeel dat zij door instandhouding van die overeenkomst lijden. Het hof overweegt als volgt.
3.5.
Het hof stelt voorop dat vaststaat dat [appellanten] ten tijde van het aangaan van de koop-/aannemingsovereenkomst en de serviceovereenkomst wisten dat zij voor het gebruik van het warmtepompsysteem tenminste aan vaste lasten € 61,30 en € 58,-, dus tezamen € 119,30 per maand (€ 1.431,60 per jaar), te verhogen met een jaarlijkse indexering, aan [X]zouden moeten betalen. Voorts is niet in geschil dat [appellanten] wisten dat zij daarbovenop nog kosten verschuldigd zouden worden voor elektriciteit voor de warmtepompinstallatie. Over de omvang van die elektriciteitskosten heeft [X]voorafgaande aan het sluiten van de serviceovereenkomst geen mededelingen gedaan. Dat ligt ook in de rede, omdat de omvang van die kosten afhankelijk zou zijn van de mate van gebruik van de installatie. [X]heeft in dit verband, door [appellanten] niet weersproken, opgemerkt dat het elektriciteitsverbruik ten behoeve van de warmtepomp van de verschillende bewoners van de woningen in het Nova Luxus nieuwbouwproject aanzienlijk verschilt, namelijk varieert van 8 kWh tot 17 kWh per dag, hetgeen samenhangt met het feit dat het elektriciteitsverbruik afhankelijk is van de door iedere bewoner gevolgde stooklijn in de verschillende seizoenen en van de behoefte aan koeling in de zomer en een deel van de lente. De kantonrechter spreekt in dit verband dan ook terecht over de elektriciteitskosten als variabele kosten, die aan het gebruik van het warmtepompsysteem waren verbonden. Waar [appellanten] aanvoeren dat zij hebben gedwaald over de ten opzichte van een conventionele verwarmingsinstallatie door [X]voorgespiegelde besparingen, stellen zij zich klaarblijkelijk op het standpunt dat zij op grond van de mededelingen van [X]ervan mochten uitgaan dat de variabele elektriciteitskosten slechts zo hoog zouden zijn dat deze kosten tezamen met de voor hen bekende vaste lasten van € 1.431,60 per jaar, met indexering, niet hoger zouden worden dan de (totale) kosten die zij zouden hebben moeten maken indien zij in hun woning voor verwarming en warm water gebruik zouden hebben gemaakt van een op gas gestookte cv-ketel.
3.6.
Aan de mededelingen van [X]in de door haar verstrekte documentatie kan een dergelijke conclusie echter niet worden verbonden. Die mededelingen zijn allereerst niet op enigerlei wijze in de koop-/aannemingsovereenkomst opgenomen. De mededelingen zijn niet specifiek op de woning van [appellanten] geënt en ook niet zodanig stellig en zonder voorbehoud geformuleerd dat [appellanten] er desondanks zonder meer op mochten rekenen dat ook in hun woning een besparing op hun totale energiekosten van minimaal 10% te realiseren zou zijn. De in algemene termen verwoorde mededeling in het eerste document dat de “totale maandlasten (...) waarschijnlijk gelijk [zijn] in beide situaties” bevat immers het voorbehoud dat de maandlasten van de warmtepompinstallatie hoger kunnen zijn dan de kosten van (gebruik van) een op gas gestookte cv-installatie. De mededeling in het tweede document dat de maandelijks aan [X]te betalen vaste vergoeding per maand “(...) in beginsel gelijk of lager [zal] zijn” aan de kosten die [appellanten] zouden hebben bij een conventionele installatie, bevat, blijkens de woorden “in beginsel”, ook een dergelijk voorbehoud. Dit een en ander roept op zijn minst vragen op met betrekking tot de vraag, of en zo ja in welke mate in het geval van [appellanten] sprake zou zijn van lagere energielasten. Als zekerheid omtrent de te realiseren besparing op energiekosten beslissend was voor de aankoop van hun woning, had van [appellanten] mogen worden verwacht dat zij [X]om een nadere uitleg van de door haar in de documentatie gedane mededelingen hadden gevraagd, althans dat zij een nader onderzoek zouden hebben gedaan naar de (te verwachten) kosten van gebruik van een conventionele cv-installatie in hun woning (in plaats van die van een warmtepompinstallatie). Bij de brief van hun raadsman van 2 januari 2012 is als bijlage 2 een berekening gevoegd waaruit blijkt dat de jaarlijkse kosten van een conventionele verwarmingsinstallatie in de woning van [appellanten] € 1.372,09 zouden hebben bedragen. Deze berekening is gebaseerd op verbruik van een geschatte hoeveelheid gas en de over een afschrijvingsperiode van 15 jaar te verdelen kosten van aanschaf van een dergelijke installatie. [appellanten] zouden deze berekening ook voorafgaande aan de koop van hun woning hebben kunnen (laten) maken. Hadden [appellanten] dat gedaan dan hadden zij tot de conclusie moeten komen dat de totale kosten van de warmtepompinstallatie niet lager zouden uitvallen dan die van een op gas gestookte cv‑installatie. Het beroep van [appellanten] op dwaling moet reeds daarom, nu die dwaling niet verschoonbaar is, worden afgewezen.
3.7.
Ten tweede merkt het hof het volgende op. Uit de stellingen van [appellanten] volgt dat hun dwaling betrekking heeft op de hoogte van de variabele elektriciteitskosten verbonden aan het gebruik van de warmtepompinstallatie. Met de omvang van de vaste lasten die zij aan [X]dienden te betalen, waren zij immers bekend zodat zij daarover niet kunnen hebben gedwaald. Wat de hoogte van de variabele elektriciteitskosten zou zijn, is echter afhankelijk van toekomstige, onzekere omstandigheden, zoals de wijze van gebruik van de warmtepompinstallatie, de wensen omtrent de verwarming van de woning en de mate en intensiteit van het warmwatergebruik. Zoals hiervoor onder 3.5 aan de orde is gekomen verschilt, zoals nader door [X]is toegelicht, het elektriciteitsgebruik per bewoner in de praktijk aanzienlijk. De vergelijking van de kosten van gebruik van een warmtepompinstallatie met die van een cv-installatie is dan ook met name afhankelijk van toekomstige onzekere gebeurtenissen. Op het niet uitkomen van toekomstige verwachtingen kan een beroep op dwaling niet worden gebaseerd. In artikel 6:228 lid 2 BW is zulks expliciet tot uitdrukking gebracht: een vordering tot vernietiging kan niet kan worden gegrond op een dwaling die een uitsluitend toekomstige omstandigheid betreft. De ratio van deze bepaling is dat degene die niet het risico wil lopen geconfronteerd te worden met voor hem nadelige toekomstige gebeurtenissen of ontwikkelingen, de overeenkomst die hij wil sluiten voorwaardelijk moet maken of ter zake een garantie moet bedingen.
3.8.
Het hof is van oordeel dat van een zulke voorwaardelijke overeenkomst of van een dergelijke door [X]gegeven garantie, geen sprake is geweest. Zoals hiervoor reeds aan de orde is gekomen bevatten de mededelingen in de documentatie van [X]over de te verwachten kosten van energieverbruik de nodige voorbehouden, tot uitdrukking komend in de woorden “waarschijnlijk” en “in het beginsel”. Daar komt bij dat, naar [appellanten] hebben moeten begrijpen, de bijkomende variabele kosten van elektriciteit een onzekere factor vormen. [appellanten] hadden daarom moeten begrijpen dat aan hen door overhandiging van die documentatie niet onvoorwaardelijk werd toegezegd en zij zich er niet van verzekerd konden weten dat het gebruik van de warmtepompinstallatie voor [appellanten] de in de documentatie genoemde besparing ook daadwerkelijk zou opleveren. Indien zij [X]aan deze besparing zouden hebben willen houden, hadden zij dit expliciet van [X]moeten bedingen. [appellanten] hebben echter niet aangevoerd dat zij bij het aangaan van de overeenkomst vragen aan [X]hebben gesteld over de in de documentatie gemaakte vergelijking tussen de kosten van een conventionele cv-installatie en een warmtepompinstallatie. Dat [appellanten], zoals zij stellen, op basis van de door [X]verschafte informatie in de meergenoemde documentatie hebben beslist of zij al dan niet tot koop van de woning zouden overgaan, moet in die omstandigheden voor hun rekening blijven.
3.9.
Het voorgaande brengt mee dat ook de subsidiaire vordering van [appellanten], die ertoe strekt dat de serviceovereenkomst wordt ontbonden en dat [X]tot schadevergoeding zal worden veroordeeld wegens toerekenbare tekortkoming in de nakoming van die overeenkomst, niet voor toewijzing in aanmerking komt. Niet gezegd kan worden dat [X]tekort is geschoten in de nakoming van een op haar rustende verplichting doordat zij geen verwarmingsinstallatie heeft geleverd die qua totale kosten tenminste 10% goedkoper zou zijn in vergelijking met de kosten van een conventionele verwarmingsinstallatie. [appellanten] baseren het bestaan van die verplichting immers op de documentatie die [X]voorafgaande aan het sluiten van de serviceovereenkomst heeft verstrekt. [appellanten] hadden echter, zoals hiervoor is overwogen, niet zonder mogen afgaan op de juistheid van de daarin gedane mededelingen en die mededelingen ook niet kunnen opvatten als een bindende toezegging van de zijde van [X]dat de kosten van de warmtepompinstallatie, ongeacht het door [appellanten] van de installatie te maken gebruik, niet hoger zouden zijn dan bij gebruik van een conventionele op gas gestookte verwarmingsinstallatie.
Dit leidt tot de slotsom dat ook de grieven 3 en 4 tevergeefs zijn voorgesteld.
3.10.
Grief 5, die zich tegen de proceskostenveroordeling van de kantonrechter richt, mist zelfstandige betekenis en faalt daarom eveneens.

4.Slotsom en kosten

4.1.
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellanten] dienen als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de proceskosten van het hoger beroep.
4.2.
[X]heeft nog gevorderd dat [appellanten] zullen worden veroordeeld in de kosten van door haar ingeschakelde deskundigen ten bedrage van € 7.840,-. [X]stelt dat zij deze kosten heeft moeten maken om zich ten processe te verweren tegen de vorderingen van [appellanten] Naar het oordeel van het hof bieden noch artikel 6:96 of artikel 241 noch artikel 237 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering grondslag voor toewijzing van deze kosten, nog daargelaten of de omvang van die kosten voldoet aan de eis dat de kosten in redelijkheid zijn gemaakt en ook in omvang redelijk zijn.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst [appellanten] in de kosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover aan de zijde van [X]gevallen, op € 666,- aan griffierecht en € 1.341,- voor salaris van de advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E. Molenaar, C.C. Meijer en R.H.C. van Harmelen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2014.