Uitspraak
mr. A.A. den Hollanderte Middelharnis,
[…], overleden op 23 januari 2014,
mr. S. van der Hartte Amsterdam.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep van een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, vertegenwoordigd door mr. A.A. den Hollander, had een vordering ingesteld tegen de gezamenlijke erven van een overleden persoon, vertegenwoordigd door mr. S. van der Hart. De kern van het geschil betrof de bindende vaststelling van de omvang van het te verrekenen vermogen op basis van een dadingsovereenkomst die op 9 april 2001 was gesloten. De appellante vorderde onder meer wijziging van de dadingsovereenkomst wegens dwaling, bedrog of misbruik van omstandigheden, en stelde dat de vaststelling van het gezamenlijke vermogen door een RA niet correct was geweest.
De rechtbank had de vorderingen van de appellante afgewezen, waarna zij in hoger beroep ging. Het hof oordeelde dat de dadingsovereenkomst geen nadere bepalingen bevatte over de waarderingsgrondslagen en dat de appellante geen feiten had aangedragen die de stelling ondersteunden dat de dadingsovereenkomst onterecht was of dat er sprake was van dwaling of bedrog. Het hof concludeerde dat de appellante niet had aangetoond dat de waardering van de fiscale latenties door de RA onaanvaardbaar was en dat de dadingsovereenkomst in stand moest blijven.
Uiteindelijk bekrachtigde het hof het vonnis van de rechtbank en wees het de vorderingen van de appellante af. De proceskosten werden gecompenseerd, gezien de partnerrelatie tussen de partijen. Dit arrest werd uitgesproken op 16 september 2014.