ECLI:NL:GHAMS:2014:4525

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
3 november 2014
Zaaknummer
200.153.396-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsovereenkomst en schorsing van tenuitvoerlegging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] NEDERLAND B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. Het vonnis, gewezen op 3 juli 2014, verplichtte [X] om de geïntimeerde, [geïntimeerde], toe te laten tot het verrichten van werkzaamheden als directeur Regio Noord, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag. De zaak is aanhangig gemaakt door [geïntimeerde] die op 1 april 2005 in dienst trad bij [X] en per 1 september 2013 benoemd werd tot Directeur Recycling. Tijdens een gesprek op 20 mei 2014 werd [geïntimeerde] geïnformeerd dat zijn functie per 1 juni 2014 zou vervallen en dat hij op non-actief werd gesteld. Hiertegen heeft [geïntimeerde] bezwaar gemaakt.

In het hoger beroep heeft [X] elf grieven aangevoerd en een incidentele vordering ingesteld tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. De geïntimeerde heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [X] in haar incidentele vordering. Het hof heeft vastgesteld dat [X] op dit moment geen belang heeft bij haar vordering tot schorsing, aangezien de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag al had bevolen de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis te staken. Het hof heeft de verdere beslissing in het incident aangehouden en de hoofdzaak verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde].

De beslissing van het hof houdt in dat de zaak verder moet worden behandeld, temeer omdat het een kort geding betreft. De rolverwijzing is vastgesteld op 4 november 2014 voor de memorie van antwoord door [geïntimeerde].

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer gerechtshof : 200.153.396/01 KG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : KK 14-919
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 oktober 2014
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] NEDERLAND B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats], gemeente [gemeente],
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. L.V. Claassens te Eindhoven,
tegen:
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. A.W. Brantjes te Amsterdam.
Partijen worden hierna [X] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[X] is bij dagvaarding van 11 juli 2014 in hoger beroep gekomen van het door de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam onder bovenstaand zaaknummer in kort geding gewezen vonnis van 3 juli 2014 tussen [geïntimeerde] als eiser en [X] als gedaagde. Op de eerstdienende dag heeft [X] overeenkomstig voormeld exploot elf grieven aangevoerd, bij afzonderlijke akte producties overgelegd, bewijs aangeboden en geconcludeerd als aan het slot van de appeldagvaarding vermeld. Daarnaast heeft [X] een incidentele vordering ingesteld, strekkende tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis (naar het hof begrijpt) totdat het hof in appel eindarrest heeft gewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het incident, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
Bij memorie van antwoord in het incident heeft [geïntimeerde] in het incident verweer gevoerd, producties overgelegd en geconcludeerd dat het hof [X] niet-ontvankelijk zal verklaren in haar incidentele vordering, althans deze zal afwijzen, met veroordeling van [X] in de kosten van het incident en de nakosten.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.

2.Beoordeling

in het incident:
2.1
Het gaat hier, samengevat en voor zover voor het incident van belang, om het volgende.
(i) [geïntimeerde] is op 1 april 2005 bij [X] in dienst getreden en is met ingang van 1 september 2013 benoemd tot Directeur Recycling.
(ii) Tijdens een gesprek op 20 mei 2014 is [geïntimeerde] door [X] op de hoogte gesteld van haar besluit de functie van Directeur Recycling per 1 juni 2014 te laten vervallen. Tevens is in dat gesprek aan [geïntimeerde] meegedeeld dat [X] de arbeidsovereenkomst met hem wilde beëindigen en dat hij per direct op non-actief werd gesteld. [geïntimeerde] heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
(iii) Bij het bestreden vonnis, gewezen in een door [geïntimeerde] aanhangig gemaakt kort geding, heeft de kantonrechter [X] veroordeeld om [geïntimeerde] toe te laten tot het verrichten van werkzaamheden als directeur Regio Noord, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag voor iedere dag dat [X] nalaat dit vonnis na te komen vanaf drie weken na betekening van dit vonnis met een maximum van € 200.000,-. Voorts heeft de kantonrechter [X] veroordeeld in de proceskosten en de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
(iv) De voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag heeft bij vonnis van 28 juli 2014 (in conventie) [geïntimeerde] bevolen de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis te staken en gestaakt te houden, de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis geschorst, voor zover dat betrekking heeft op de verschuldigdheid van de dwangsom, en [geïntimeerde] verboden de dwangsom te incasseren, een en ander tot dit hof eindarrest heeft gewezen in het door [X] ingestelde hoger beroep, dan wel totdat het bestreden vonnis (het hof leest:) in kracht van gewijsde is gegaan. De voorzieningenrechter heeft aan het handelen in strijd met dit bevel en verbod door [geïntimeerde] een dwangsom verbonden en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.2
Op de door [X] aan haar vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden en op het door [geïntimeerde] tegen die vordering aangevoerde verweer zal het hof, zo nodig, gelet op hetgeen hierna wordt beslist in een eventueel later stadium terugkomen. Thans kan worden volstaan met het volgende.
2.3
Het hof stelt vast dat [X], gezien het onder 2.1 (iv) vermelde vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag, op dit moment geen belang heeft bij haar incidentele vordering tot schorsing; [geïntimeerde] is immers reeds bevolen de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis te staken en gestaakt te houden. [geïntimeerde] heeft echter zelf gesteld dat hij op 18 augustus 2014 van dat vonnis in hoger beroep is gekomen, zulks – zo neemt het hof aan – bij het gerechtshof Den Haag. Hoewel [X] op deze laatste stelling niet heeft kunnen reageren, zal het hof er – in het belang van [X] – van uitgaan dat deze stelling juist is. Omdat in dat geval denkbaar is dat het hof Den Haag vóór het eindarrest van dit hof in de hoofdzaak op het door [geïntimeerde] tegen het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag ingestelde hoger beroep anders zal beslissen dan de voorzieningenrechter heeft gedaan, zal het hof de incidentele vordering thans niet afwijzen maar slechts verstaan dat [X] op dit moment geen belang bij die vordering heeft, en iedere verdere beslissing aanhouden. Desgewenst kan door de meest gerede partij, indien aan de orde (onder overlegging van het arrest van het hof Den Haag), andermaal om een beslissing in dit incident worden gevraagd. Om die reden wordt in het incident een rolverwijzing achterwege gelaten. Ondertussen dient in de hoofdzaak doorgeprocedeerd te worden, temeer nu de zaak een kort geding betreft.
2.4
In de hoofdzaak zal de zaak worden verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde].

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
verstaat dat [X] op dit moment geen belang heeft bij haar vordering;
houdt iedere verdere beslissing aan;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 4 november 2014 voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, A.M.A. Verscheure en S.F. Schütz, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2014.