In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1966, werd beschuldigd van oplichting en valsheid in geschrift met betrekking tot een Persoonsgebonden Budget (PGB). De tenlastelegging omvatte onder andere het aannemen van een valse hoedanigheid en het indienen van een vervalst verantwoordingsformulier, waarbij de verdachte zich voordeed als zorgverlener van haar overleden zoon. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 7 december 2010 en 29 november 2011 onterecht geldbedragen heeft ontvangen van het zorgkantoor door te stellen dat haar zoon nog in leven was en zorg had ontvangen. De verdachte heeft in totaal € 73.072,31 ontvangen, waarvan € 30.630,32 direct gerelateerd was aan de oplichting. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en heeft geoordeeld dat een onvoorwaardelijke straf niet passend was. De toepasselijke wettelijke voorschriften zijn gebaseerd op het Wetboek van Strafrecht, waaronder artikelen die betrekking hebben op oplichting en valsheid in geschrift.