ECLI:NL:GHAMS:2014:4512

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2014
Publicatiedatum
31 oktober 2014
Zaaknummer
23-000380-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake oplichting en valsheid in geschrift met betrekking tot Persoonsgebonden Budget

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1966, werd beschuldigd van oplichting en valsheid in geschrift met betrekking tot een Persoonsgebonden Budget (PGB). De tenlastelegging omvatte onder andere het aannemen van een valse hoedanigheid en het indienen van een vervalst verantwoordingsformulier, waarbij de verdachte zich voordeed als zorgverlener van haar overleden zoon. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 7 december 2010 en 29 november 2011 onterecht geldbedragen heeft ontvangen van het zorgkantoor door te stellen dat haar zoon nog in leven was en zorg had ontvangen. De verdachte heeft in totaal € 73.072,31 ontvangen, waarvan € 30.630,32 direct gerelateerd was aan de oplichting. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en heeft geoordeeld dat een onvoorwaardelijke straf niet passend was. De toepasselijke wettelijke voorschriften zijn gebaseerd op het Wetboek van Strafrecht, waaronder artikelen die betrekking hebben op oplichting en valsheid in geschrift.

Uitspraak

parketnummer: 23-000380-14
datum uitspraak: 28 oktober 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 januari 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-706188-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 oktober 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging ter terechtzitting in eerste aanleg van 8 januari 2014 en voor zover in hoger beroep aan de orde – ten laste gelegd dat:
Feit 2zij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 7 december 2010 tot en met 29 november 2011 te Huizen, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (het zorgkantoor van) [bedrijf] Zorgverzekeringen heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) (totaal circa 73.072,31), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich (in het kader van een Persoonsgebonden Budget) voorgedaan als zorgverlener van haar zoon [betrokkene] en/of (als erfgenaam) niet heeft doorgeven aan [bedrijf] Zorgverzekeringen en/of de Sociale Verzekeringsbank dat haar zoon, [betrokkene] (de budgethouder) reeds op 7 december 2010 was overleden (waardoor de indruk werd gewekt dat hij recht had op zorg en/of een Persoonsgebonden Budget) en/of een verantwoordingsformulier (betreffende het Persoonsgebonden Budget) van voornoemd zorgkantoor ingevuld en/of daarop aangekruist dat zij betaalde zorg heeft geleverd (in de periode januari 2011 tot en met 30 juni 2011) aan haar zoon, [betrokkene] (de budgethouder die op 7 december 2010 reeds overleden was), en/of de handtekening van haar zoon op voornoemd verantwoordingsformulier ingevuld/gezet, als ware haar zoon, de budgethouder, (nog) in leven was, waardoor (het zorgkantoor van) [bedrijf] Zorgverzekeringen werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
Feit 3zij op of omstreeks 13 augustus 2011 te Huizen, in elk geval in Nederland, een verantwoordingsformulier - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte valselijk ingevuld en/of aangekruist dat zij betaalde zorg heeft geleverd (totaal 36.235,85) aan haar zoon, [betrokkene] (de budgethouder die op 7 december 2010 reeds overleden was) en/of de handtekening van haar zoon op voornoemd verantwoordingsformulier ingevuld/gezet, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 2
zij op 13 augustus 2011 te Huizen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een listige kunstgreep en door een samenweefsel van verdichtsels, het zorgkantoor van [bedrijf] Zorgverzekeringen heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen (totaal € 30.630,32), hebbende verdachte met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid een verantwoordingsformulier betreffende het Persoonsgebonden Budget van voornoemd zorgkantoor ingevuld en daarop aangekruist dat zij betaalde zorg heeft geleverd in de periode januari 2011 tot en met 30 juni 2011 aan haar zoon, [betrokkene], de budgethouder die op 7 december 2010 reeds overleden was, en de handtekening van haar zoon op voornoemd verantwoordingsformulier gezet, als ware haar zoon nog in leven;
Feit 3zij op 13 augustus 2011 te Huizen, een verantwoordingsformulier - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk ingevuld en aangekruist dat zij betaalde zorg heeft geleverd (totaal 36.235,85) aan haar zoon, [betrokkene], de budgethouder die op 7 december 2010 reeds overleden was en de handtekening van haar zoon op voornoemd verantwoordingsformulier gezet, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken
Hetgeen onder 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere bewijsoverwegingen
Oplichtingshandelingen
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat er geen sprake is van een van de in de wet genoemde oplichtingsmiddelen en heeft daartoe – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat de verdachte een valse hoedanigheid heeft aangenomen. Tevens is volgens de raadsman het zetten van een handtekening onder het verantwoordingsformulier door de verdachte onvoldoende om tot een bewezenverklaring van listige kunstgrepen of een samenweefsel van verdichtsels te komen, nu het hier slechts een enkele handeling betreft. De verdachte dient daarom van de onder feit 2 ten laste gelegde oplichting te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Door het invullen van het verantwoordingsformulier op 13 augustus 2011 heeft de verdachte een valse hoedanigheid aangenomen, te weten die van verzorger van haar op 7 december 2010 overleden zoon. In het enkele feit dat het onmogelijk is de verzorger van iemand te zijn die reeds is overleden, is de valse hoedanigheid op zichzelf al gelegen. Het hof is voorts van oordeel dat met het invullen van het verantwoordingsformulier sprake is geweest van een opeenstapeling van leugens, nu het door de verdachte ingevulde verantwoordingsformulier in strijd met de waarheid (door het plaatsen van een valse handtekening, als ware deze afkomstig van haar zoon) de indruk wekt dat haar zoon nog in leven was, recht had op een persoonsgebonden budget én dat de verdachte aan hem zorg had verleend in de maanden januari tot en met juni 2011.
Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
Bewogen tot afgifte
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat met het invullen van het verantwoordingsformulier de verzekeraar niet is bewogen tot afgifte van het budget ten aanzien van de bedragen in de periode januari tot augustus 2011, aangezien deze bedragen ook zonder het verantwoordingsformulier zouden zijn gestort.
Het hof volgt de raadsman in zijn verweer en overweegt hieromtrent als volgt. [bedrijf] Zorgverzekeringen heeft, op basis van een ambtshalve verlenging Persoonsgebonden Budget en zonder hiertoe te zijn bewogen door een oplichtingshandeling van de verdachte, voorschotten aan haar uitbetaald betreffende (vermeend) gemaakte kosten voor de zorg voor [betrokkene] over de maanden januari tot en met juli 2011. Pas door het in strijd met de waarheid invullen van het verplichte verantwoordingsformulier op 13 augustus 2011 en het versturen van dit formulier, heeft de verdachte [bedrijf] Zorgverzekeringen bewogen tot het verstrekken van bedragen, te weten de voorschotbedragen voor de periode augustus tot en met november 2011.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
oplichting.
het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
valsheid in geschrift.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren en tot 240 (tweehonderdveertig) uur taakstraf, subsidiair 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren en tot 120 (honderdtwintig) uur taakstraf, subsidiair 60 (zestig) dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift en oplichting. Door haar handelen heeft zij ten onrechte gelden ontvangen, bestemd voor de verzorging van personen die deze behoeven. Zij heeft door oplichting de beschikking gekregen over een bedrag € 30.630,32 en heeft door het versturen van een verantwoordingsformulier tevens trachten te verhullen dat zij over de maanden januari tot en met juli 2011 ten onrechte voorschotten had ontvangen ter hoogte van in totaal € 36.235,85. Het totaalbedrag van €73.072,31 (beide genoemde bedragen, vermeerderd met het voorschot over de maand juli 2011) heeft zij gaandeweg besteed aan het aflossen van schulden en aan dagelijkse uitgaven.
Het hof heeft verder acht geslagen op het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte van 1 oktober 2014, waaruit blijkt dat de verdachte eerder een transactie heeft voldaan voor een soortgelijk feit.
Het hof overweegt voorts – anders dan de rechtbank – dat ten aanzien van de onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten sprake is van meerdaadse samenloop, als bedoeld in artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof acht in deze zaak, gelet op de ter terechtzitting aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend. Het hof acht een voorwaardelijk strafdeel geboden, opdat de verdachte zich in de toekomst zal onthouden van dergelijk strafbaar handelen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. H.A. Marquart Scholtz, in tegenwoordigheid van P. Draijer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 oktober 2014.
mr. H.A. Marquart Scholtz is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen
=========================================================================
[....]