Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.Het geschil in hoger beroep
- de partneralimentatie te wijzigen op grond van artikel 1:159 lid 3 BW en deze op grond van artikel 1:157 lid 3 BW te limiteren met ingang van 1 januari 2009, zijnde het moment waarop de vrouw samenleeft met de heer [x] als waren zij gehuwd. Indien de rechtbank daartoe niet overgaat, verzoekt de man de partneralimentatie op grond van artikel 1:157 lid 3 BW op nihil te stellen;
- de door hem aan de vrouw te betalen alimentatie te verlagen, dan wel opnieuw vast te stellen, rekening houdend met de door de vrouw op grond van artikel 1.6 van het convenant in te dienen stukken, op grond waarvan zij dient aan te tonen welk inkomen zij over de jaren 2006 tot heden heeft ontvangen;
- te bepalen dat de vrouw aan de man dient te betalen hetgeen zij over de periode 2006 tot heden teveel en als onverschuldigd betaald van de man aan alimentatie heeft ontvangen, welk bedrag zij aan de man dient te voldoen binnen twee weken na de door de rechtbank te geven beschikking, althans binnen een zodanige termijn als de rechtbank juist acht en daarbij te bepalen dat de vrouw wettelijke rente verschuldigd is voor de duur dat zij met betaling na het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn in gebreke blijft;
- de vrouw te veroordelen in de proceskosten, en te bepalen dat over die kostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd is vanaf veertien dagen na de door de rechtbank te geven beschikking tot aan de dag der algehele betaling.
- de partneralimentatie te wijzigen op grond van artikel 1:159 lid 3 BW en deze op grond van artikel 1:157 lid 3 BW te limiteren, dan wel op nihil te stellen, primair met ingang van 19 mei 2006, subsidiair met ingang van 1 januari 2011, dan wel een zodanige alimentatie met ingang van een zodanige datum vast te stellen als het hof juist zal achten;
- de alimentatie te verlagen, dan wel opnieuw vast te stellen op grond van artikel 1.5 van het convenant, rekening houdend met de door de vrouw op grond van artikel 1.6 van het convenant in te dienen stukken, op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist zal achten;
- te bepalen dat de vrouw aan de man dient te betalen hetgeen zij over de periode van 2006 tot heden teveel en als onverschuldigd betaald van de man aan alimentatie heeft ontvangen, welk bedrag zij aan de man dient te voldoen binnen twee weken na de door het hof te geven beschikking, althans binnen een zodanige termijn als het hof juist zal achten en daarbij te bepalen dat de vrouw wettelijke rente verschuldigd is, primair vanaf 5 april 2013, zijnde het moment van indiening van het aanvullend verzoekschrift, en subsidiair met ingang van een zodanige datum als het hof juist zal achten;
- de vrouw op grond van artikel 1.6 van het convenant te veroordelen tot overlegging van de navolgende gegevens die nodig zijn om haar huidige inkomenssituatie vast te stellen:
4.Beoordeling van het hoger beroep
arbeidsinkomen”, terwijl in de derde zin nog wordt gespecificeerd wat onder eigen
arbeidsinkomen moet worden verstaan. De stelling van de man dat hieronder ook inkomen uit of in verband met vermogen moet worden verstaan, omdat in de slotzin van deze bepaling wordt gesproken van inkomen buiten dienstbetrekking, wordt verworpen onder verwijzing naar (wederom) de letterlijke tekst van deze zin die omschrijft dat onder
arbeidsinkomsten wordt verstaan het inkomen in of buiten dienstbetrekking. Kennelijk wordt hier gedoeld op inkomsten die de vrouw uit arbeid verwerft en die verwerving kan plaatsvinden op basis van een arbeidsovereenkomst (een dienstbetrekking) of daarbuiten, bijvoorbeeld door te werken als freelancer. Ter zitting in hoger beroep heeft de man bovendien bevestigd dat de hoogte van het voor de vrouw vrij van verrekening te laten bedrag van € 20.000,- was gebaseerd op de gemiddelde inkomsten, die de vrouw tijdens het huwelijk met haar werk verdiende.