ECLI:NL:GHAMS:2014:4410

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2014
Publicatiedatum
28 oktober 2014
Zaaknummer
200.143.599-01 NOT en 200.143.964-01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notarissen over afwikkeling nalatenschap en informatieplicht

In deze zaak gaat het om een klacht van klager tegen een notaris en een oud-notaris, die betrekking heeft op de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van klager, die op 17 december 2010 is overleden. Klager heeft op 17 maart 2014 een beroepschrift ingediend tegen een eerdere beslissing van de kamer voor het notariaat, waarin de klacht deels gegrond en deels ongegrond werd verklaard. De kamer had aan beide notarissen een waarschuwing opgelegd. Het hof heeft de bestreden beslissing van de kamer vernietigd en klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot nietigverklaring van het testament en de samenlevingsovereenkomst. Het hof heeft de klacht deels gegrond verklaard, met betrekking tot de onjuiste conceptakte afgifte legaat en de onjuiste informatieverstrekking over de gevolgen van de defiscalisering. De notarissen zijn echter niet bestraft, omdat de vergissingen tijdig zijn gecorrigeerd en zonder schadelijke gevolgen zijn gebleven. Het hof oordeelt dat de notarissen niet tekortgeschoten zijn in hun informatie- en zorgplicht, behalve in de eerder genoemde punten. De overige klachten van klager zijn ongegrond verklaard.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummers : 200.143.599/01 NOT en 200.143.964/01 NOT
nummer eerste aanleg : 540903/NT 13-32 Th en 540904/NT 13-33 Th
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 28 augustus 2014 en uitgesproken op 28 oktober 2014
inzake (200.143.599/01 NOT)
[klager],
wonend te [plaatsnaam],
appellant,
tegen
1. [notaris],
notaris te [plaatsnaam],
2. [oud-notaris],
oud-notaris te [plaatsnaam],
geïntimeerden,
gemachtigde: mr. G. van Atten, advocaat te Amsterdam,
en inzake (200.143.964/01 NOT)
[notaris],
notaris te [plaatsnaam],
appellant,
gemachtigde: mr. G. van Atten, advocaat te Amsterdam,
tegen
[klager],
wonend te [plaatsnaam],
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

zaaknummer 200.143.599/01 NOT
1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 17 maart 2014 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Amsterdam (hierna: de kamer) van 20 februari 2014 (ECLI:NL:TNORAMS:2014:6). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen geïntimeerden (hierna: de notaris en de oud-notaris of: de notarissen) deels gegrond, deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard en aan zowel de notaris als de oud-notaris de maatregel van een waarschuwing opgelegd.
1.2.
De notarissen hebben op 6 mei 2014 een verweerschrift bij het hof ingediend.
zaaknummer 200.143.964/01 NOT
1.3.
De notaris heeft op 21 maart 2014 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de hiervoor genoemde beslissing van de kamer.
1.4.
De gronden van het beroep zijn aangevuld op 6 mei 2014.
1.5.
Klager heeft op 2 juni 2014 een verweerschrift bij het hof ingediend.
zaaknummers 200.143.599/01 NOT en 200.143.964/01 NOT
1.6.
Klager heeft op 1 april 2014 in beide zaken een nader stuk ingediend.
1.7.
De beide zaken zijn gevoegd behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 28 augustus 2014. Klager en de notarissen, bijgestaan door mr. Van Atten voornoemd zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; klager en mr. Van Atten aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten in beide zaken naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Samengevat komen de feiten op het volgende neer.
3.2.
Op 17 december 2010 is de vader van klager (hierna: erflater) overleden. Ten tijde van zijn overlijden woonde erflater samen met [X] (hierna: [X]).
3.3.
Op 6 oktober 1993 is erflater met [X] ten overstaan van notaris [notaris] een samenlevingsovereenkomst aangegaan. Erflater heeft op dezelfde datum ook een testament opgemaakt waarin [X] tot executeur is benoemd. Op grond van het testament zijn de drie kinderen van erflater, onder wie klager, voor 99% erfgenaam en [X] voor 1%.
3.4.
Op 5 januari 2011 heeft de oud-notaris aan [X] een verklaring van executele afgegeven.
3.5.
Op 4 februari 2011 heeft overleg plaatsgevonden tussen de notaris (toen nog kandidaat-notaris) en de kinderen van erflater met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap, in aanwezigheid van hun advocaat, mr. M.J.P. Schipper (hierna: mr. Schipper).
3.6.
Bij een bespreking van 25 maart 2011, onder leiding van de oud-notaris en de notaris, waren onder anderen de kinderen van erflater met mr. Schipper en [X] aanwezig.
3.7.
Bij brief van 5 april 2011 heeft de oud-notaris aan de erfgenamen een verslag van voormelde bespreking verzonden, waarop mr. Schipper bij brief van 13 mei 2011 namens de erfgenamen heeft gereageerd.
3.8.
Op 23 respectievelijk 28 juni 2011 hebben de kinderen van erflater de nalatenschap beneficiair aanvaard.
3.9.
Bij brief van 19 juli 2011 heeft de notaris aan mr. Schipper een concept van de akte houdende boedelbeschrijving verzonden, waarop mr. Schipper bij brief van 2 september 2011 heeft gereageerd. Vervolgens heeft gedurende een tijdvak van twee jaar een briefwisseling plaatsgevonden, mede namens de oud-notaris, waarvan de volgende brieven/e-mail het meest van belang zijn:
- de brief van 31 juli 2012 waarbij de notaris aan mr. Schipper ter beoordeling een conceptakte ‘concept verdeling’ heeft verzonden;
- de e-mail van 12 december 2012 waarbij de notaris aan mr. Schipper de conceptakte afgifte legaat heeft verzonden;
- de brief van 21 maart 2013 waarbij de notaris mr. Schipper heeft gewezen op het bepaalde in artikel 3:220 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en hem heeft medegedeeld dat [X] bezwaar zou maken tegen een eventueel beroep op defiscalisering, nu de nalatenschap voor 1 januari 2012 was opengevallen en er bij de afwikkeling van de nalatenschap steeds van was uitgegaan dat de belastingheffing (inkomstenbelasting in box 3) over het blote eigendom bij de kinderen ligt.
3.10.
Per 1 januari 2013 is de oud-notaris gedefungeerd.

4.Het standpunt van klager

De klacht van klager bestaat uit de volgende onderdelen.
4.1.
De notarissen hebben te weinig voortvarend gehandeld in de afwikkeling van de nalatenschap van erflater.
4.2.
De notarissen hebben de kinderen onjuist ingelicht, eerst over het keuzelegaat en vervolgens over de defiscalisering van het vruchtgebruik/bloot eigendom. In de (concepten van de) akte afgifte legaat hebben de notarissen fouten gemaakt. Ook hebben de notarissen de rekening van de door [X] vervangen cv-ketel van de woning ten onrechte aan de kinderen gepresenteerd. Klager heeft zijn vertrouwen in de notarissen verloren.
4.3.
Verder hebben de notarissen naar de mening van klager de schijn van partijdigheid gewekt, doordat zij volgens klager als opdrachtnemers van [X] haar belangen boven die van de kinderen hebben gesteld. Dat klemt volgens klager te meer, nu sprake was van een belangenverstrengeling van [X] als vruchtgebruikster en tevens executeur van het testament. [X] heeft met de kinderen nooit overleg gevoerd, maar heeft wel persoonlijke spullen van erflater verkocht, waaronder zijn auto, en heeft de woning van erflater te koop aangeboden, terwijl het de wens van erflater was dat zij daar zou blijven wonen.
4.4.
Klager meent dat er twijfel bestaat aan de echtheid van het testament van 6 oktober 1993. Authenticiteitsonderzoek van het ‘Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau’ heeft dat volgens hem uitgewezen. Klager betwijfelt ook dat er op 6 oktober 1993 een samenlevingscontract is gesloten tussen erflater en [X]. Naar het hof begrijpt – mede gelet op zijn verzoek in eerste aanleg aan de kamer – verzoekt klager ook in hoger beroep om de samenlevingsovereenkomst en het testament nietig te verklaren.

5.Het standpunt van de notarissen

De notarissen hebben verweer gevoerd. Het standpunt van de notarissen wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.De beoordeling

6.1.
Ten aanzien van klachtonderdeel 4.1. verwijst het hof naar de overwegingen van de kamer, die het hof overneemt en tot de zijne maakt. Ook in hoger beroep is onvoldoende grond gebleken voor het verwijt van klager dat de notarissen niet voortvarend genoeg hebben gehandeld. Het hof is met de kamer van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.
6.2.
Met betrekking tot klachtonderdeel 4.2. hebben de notarissen als feitelijke omstandigheden het volgende aangevoerd.
a. De inhoud van de brief van 5 april 2011 was een beknopte weergave van de bespreking van 25 maart 2011, waar (wederom) was gesproken over de interpretatie van het testament. Mr. Schipper had tijdens de (eerste) bespreking op 4 februari 2011 al direct te kennen gegeven een andere uitleg van het testament voor te staan.
b. De conceptakte ‘concept verdeling’ is opgesteld in nauw overleg met mr. Schipper. Mr. Schipper behoefde geen nadere uitleg over de in die akte voorkomende bepalingen. Dit blijkt uit de bewoordingen in de brief van 31 juli 2012: “Zoals besproken (…).” De brief van 31 juli 2012 was aan mr. Schipper gericht en niet aan de erfgenamen.
c. Met betrekking tot de e-mail van 12 december 2012 geldt eveneens dat deze was gericht aan mr. Schipper en niet aan de erfgenamen. Ook bij deze conceptakte afgifte legaat was het niet noodzakelijk om specifiek uitleg te geven over de bepalingen daarin.
d. De notarissen hebben inderdaad een onjuiste conceptakte afgifte legaat verzonden, maar dit was een vergissing en geen opzet. Ook de verwijzing naar artikel 3:220 lid 2 BW in de brief van 21 maart 2013 berustte op een vergissing.
6.3.
Op grond van de hiervoor onder 6.2.a. tot en met 6.2.c. genoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de notarissen niet zijn tekortgeschoten in hun informatie- en zorgplicht waar het gaat om de interpretatie van het testament en de wijze waarop de conceptakten zijn toegezonden. Het hof acht van belang dat de erfgenamen werden bijgestaan door een advocaat die is gespecialiseerd in het erfrecht. De besprekingen hebben steeds plaatsgevonden in aanwezigheid van de erfgenamen én hun advocaat. In deze klachtzaak is bovendien niets aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat de interpretatie van het testament die de oud-notaris heeft gegeven onjuist is. Ook het feit dat bij de conceptakten geen toelichting is gegeven, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, omdat deze stukken steeds waren gericht aan mr. Schipper, die de belangen van de erfgenamen behartigde en zelf specifieke deskundigheid op het gebied van het erfrecht bezit.
6.4.
Ten aanzien van de onder 6.2.d. opgesomde vergissingen is het hof daarentegen wel van oordeel dat de notarissen zijn tekortgeschoten in hun informatie- en zorgplicht. Bij e-mail van 13 december 2012 heeft mr. Schipper de notarissen gewezen op de onjuistheid in de conceptakte afgifte legaat. Hoewel op 14 december 2012 vervolgens de juiste akte is gepasseerd, acht het hof de tekortkoming van de notarissen in de gegeven omstandigheden jegens klager van voldoende gewicht om die aan te merken als tuchtrechtelijk laakbaar. De vergissing had immers betrekking op een kwestie die [X] en de erfgenamen in de periode daaraan voorafgaand verdeeld had gehouden en waarover zij nu juist overeenstemming hadden bereikt. Ook de inhoud van de brief van 21 maart 2013 is tuchtrechtelijk laakbaar. Vast staat dat de notarissen daarin onjuiste informatie hebben gegeven over de doorberekening van de kosten van de vervanging van de cv-ketel van de woning en over de gevolgen van de defiscalisering van het bloot-eigendom. Dit gedeelte van klachtonderdeel 4.2. is dan ook gegrond.
6.5.
Het hof is, anders dan de kamer, van oordeel dat klachtonderdeel 4.3. ongegrond is. Er zijn onvoldoende feiten gesteld of gebleken waaruit een schijn van partijdigheid volgt. Het is de taak van de notarissen om te waken over de belangen van alle betrokken partijen, waaronder ook de belangen van [X]. Terecht hebben de notarissen daarbij rekening gehouden met het feit dat de erfgenamen werden bijgestaan door een ervaren erfrechtadvocaat en [X] niet. Zij hebben bij deze “ongelijkheidscompensatie” de grenzen van wat van hen mocht worden verwacht niet overschreden. Ten slotte kunnen de verwijten van klager aan [X] de notarissen niet worden nagedragen.
6.6.
Ten aanzien van klachtonderdeel 4.4. is het hof van oordeel dat klager in zijn verzoek om nietigverklaring van de samenlevingsovereenkomst en het testament niet-ontvankelijk moet worden verklaard, aangezien het hof niet bevoegd is op dat verzoek inhoudelijk te beslissen.
6.7.
Het hof acht de hiervoor onder 6.2.d. opgesomde vergissingen weliswaar tuchtrechtelijk laakbaar, maar ziet in de gegeven omstandigheden geen reden voor het opleggen van een maatregel. Tot dit oordeel is redengevend dat de vergissingen tijdig zijn gecorrigeerd en verder zonder schadelijke gevolgen zijn gebleven.
6.8.
Nu het hof tot een andere beslissing komt dan de kamer, kan de beslissing van de kamer niet in stand blijven.
6.9.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.10.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot nietigverklaring van het testament en de samenlevingsovereenkomst;
- verklaart de klacht met betrekking tot de onjuiste conceptakte afgifte legaat, de onjuiste informatieverstrekking over de gevolgen van de defiscalisering en de onjuiste verwijzing naar artikel 3:220 lid 2 BW gegrond;
- verklaart de overige klachten ongegrond;
- legt aan de notarissen geen maatregel op.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, J.C.W. Rang en P. Blokland op 28 augustus 2014 en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2014 door de rolraadsheer.