ECLI:NL:GHAMS:2014:4399

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2014
Publicatiedatum
27 oktober 2014
Zaaknummer
200.151.271/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillietverklaring en vorderingen van pensioenfondsen in civiel recht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de faillietverklaring van [X]. De appellant, [X], had eerder verzet aangetekend tegen zijn faillietverklaring door de rechtbank Amsterdam op 20 mei 2014, maar dit verzet werd ongegrond verklaard. De stichtingen, die de faillietverklaring hadden aangevraagd, hebben vorderingen ingediend op basis van een onherroepelijk vonnis van de rechtbank Amsterdam. Het hof heeft vastgesteld dat er summierlijk van een vorderingsrecht van de stichtingen is gebleken, aangezien [X] geen rechtsmiddel heeft ingesteld tegen het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis, waardoor dit kracht van gewijsde heeft gekregen.

Tijdens de behandeling van de zaak heeft het hof kennisgenomen van de schriftelijke stukken, waaronder het verslag van de curator en de pleitnotities van de advocaten. De curator heeft aangegeven dat [X] verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, en dat er meerdere vorderingen van andere schuldeisers zijn ingediend. Het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is dat [X] in staat is om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen, en dat de pluraliteit van schuldeisers vaststaat.

Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de faillietverklaring van [X] in stand blijft. Dit arrest is gewezen door een meervoudige kamer van het hof en is openbaar uitgesproken. Van dit arrest kan binnen acht dagen beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.151.271/01
rekestnummer rechtbank Amsterdam : C/13/14/314-F
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 augustus 2014
in de zaak van:
[X],
wonende te Amsterdam,
APPELLANT,
advocaat:
mr. L.M. Laljite Amsterdam,
tegen
de stichting

1. STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET BEROEPSVERVOER OVER DE WEG,

en
de stichting

2. STICHTING OPLEIDINGS- EN ONTWIKKELINGSFONDS BEROEPSGOEDERENVERVOER OVER DE WEG EN VERHUUR VAN MOBIELE KRANEN,

beide gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDEN,
advocaat:
mr. J.A. Trimbachte De Meern,

1.Het geding in hoger beroep

Appellant wordt hierna [X] genoemd, geïntimeerden de stichtingen.
[X] is bij op 26 juni 2014 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift met producties 1 tot en met 7 in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 juni 2014, waarbij het door [X] gedane verzet tegen zijn faillietverklaring bij vonnis van 20 mei 2014 van diezelfde rechtbank ongegrond is verklaard. Bij laatstgenoemd vonnis van 20 mei 2014 was [X] op verzoek van de stichtingen in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. N.A.J. Purcell, lid van de rechtbank Amsterdam, tot rechter-commissaris en aanstelling van mr. R.A.W. Jungschläger, advocaat te Amsterdam, tot curator.
Bij verweerschrift van 8 augustus 2014 met bijbehorende producties 1 tot en met 19, welke zijn overgelegd op 4 augustus 2014 hebben de stichtingen verweer gevoerd.
Voorts heeft het hof kennis genomen van:
  • productie 8 van de kant van [X], overgelegd op 6 augustus 2014;
  • het verslag van de curator met bijlagen van 8 augustus 2014;
  • de aanvullende faxbrief van de curator van 11 augustus 2014;
  • de reactie daarop bij faxbrief van 11 augustus 2014 van de kant van [X].
Het hoger beroep is behandeld op de zitting van het hof van 12 augustus 2014. Bij die behandeling is [X] verschenen, bijgestaan door mr. Lalji voornoemd die het verzoekschrift heeft toegelicht aan de hand van een pleitnotitie die aan het hof is overgelegd. Namens de stichtingen is mr. Trimbach voornoemd verschenen, die het standpunt van de stichtingen heeft toegelicht. Tenslotte is de curator mr. Jungschläger voornoemd ter zitting verschenen, die zijn standpunt kenbaar heeft gemaakt aan de hand van het aan het hof toegezonden verslag en middels beantwoording van door het hof gestelde vragen.
Het hof heeft kennis genomen van het verzoekschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, alsmede de overige hierboven vermelde stukken. Mrs. Lalji en Trimbach hebben verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1.
Op grond van de inhoud van de schriftelijke stukken, waaronder het verslag van de curator van 8 augustus 2014, en hetgeen ter zitting in hoger beroep naar voren is gekomen, is het volgende gebleken.
2.2.
De stichtingen hebben aan hun verzoek tot faillietverklaring van [X] twee vorderingen ten grondslag gelegd, in hoofdsom respectievelijk € 6.800,-- en € 1.200,-- bedragend, te vermeerderen met rente en kosten. Voorts hebben de stichtingen uit hoofde van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard verstekvonnis van de kantonrechter te Amsterdam van 26 maart 2013 een bedrag van € 5.576,72 te vermeerderen met rente en kosten opeisbaar te vorderen gekregen.
2.3.
[X] verzoekt in hoger beroep vernietiging van het vonnis van de rechtbank van 19 juni 2014 en heeft daartoe - samengevat en voor zover voor de beslissing van belang - het volgende aangevoerd. Omdat [X] een eenmansbedrijf heeft, valt hij niet onder de reikwijdte van de pensioenfondsen in die zin dat hij geen premie afdrachtplicht heeft en zijn de nota’s, die zijn gebaseerd op een tegengesteld uitgangspunt, onterecht. [X] kan zich ook niet herinneren ooit eerder een bedrijfsonderzoekformulier, om aan te geven dat hij geen personeel in dienst heeft, ontvangen te hebben, maar heeft na recente ontvangst van een dergelijk formulier dit afgelopen week aan de stichtingen geretourneerd. De stichtingen zijn volgens [X] bereid de desbetreffende facturen tot nihil te crediteren en als zij geen vordering op [X] hebben, dient het faillissement te worden vernietigd. [X] heeft voorts betwist dat er sprake is van pluraliteit van schuldeisers, die het inleidende verzoek hebben ingediend. Daarnaast heeft [X] gesteld dat de schuld van de Belastingdienst lager uit zal vallen na het doen van aangiftes (te weten ongeveer € 20.000,-) en dat hij met geld dat hij nog tegoed heeft van Post.nl een betalingsregeling wil treffen met de schuldeisers. [X] verzoekt vernietiging van de ongegrondverklaring van het verzet met veroordeling van de stichtingen in de proceskosten van beide instanties.
2.4.
De curator is van mening dat [X] verkeert in de toestand dat hij is opgehouden te betalen. Hij voert daartoe aan dat, naast de onder 2.2. genoemde (steun)vorderingen, nog door een tiental andere schuldeisers vorderingen zijn aangemeld. Blijkens de bij zijn verslag in hoger beroep door de curator overgelegde voorlopige crediteurenlijst, heeft [X] - voor zover thans bij de curator bekend - naast een schuld aan de stichtingen een schuld aan de Belastingdienst van € 97.382,-- in verband met onbetaalde belastingaanslagen, en negen concurrente schuldeisers met een totaal bedrag van € 26.042,95 aan vorderingen. De curator heeft niet vernomen dat er betalingsregelingen zijn getroffen met schuldeisers en ziet dan ook geen reden tot vernietiging.
2.5.
De vraag dient te worden beantwoord of [X] verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen. Die vraag moet naar het oordeel van het hof bevestigend worden beantwoord. De stichtingen hebben een vordering op grond van een onherroepelijk vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 maart 2013. [X] heeft tegen dit uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis geen rechtsmiddel ingesteld, waardoor het kracht van gewijsde heeft gekregen. Daarmee is summierlijk van een vorderingsrecht van de stichtingen gebleken en staat de pluraliteit van schuldeisers vast. Weliswaar zijn de stichtingen bereid hun nota’s te crediteren voor zover het betreft de afdracht van premies voor zover [X] een juiste opgave doet dat hij geen personeel in dienst heeft, maar naast die post betreft het vonnis veroordelingen in de proceskosten en de buitengerechtelijke kosten waarvoor deze bereidheid niet geldt. [X] heeft de verschuldigdheid van deze kosten niet betwist. Van een door de stichtingen geaccepteerde betalingsregeling is niet gebleken.
2.6.
Uit de door de curator overgelegde boedelbeschrijving en de crediteurenlijst blijkt voorts van diverse andere vorderingen, te weten een vordering van de Belastingdienst van in ieder geval € 20.000,- (maar vooralsnog ingediend € 97. 382,--) en ingediende vorderingen van concurrente crediteuren van (in het totaal), naast de vorderingen van de stichtingen, ongeveer € 10.000,-. Niet is gebleken van (voldoende) middelen in de nabije toekomst waarmee [X] (ook) deze vorderingen zou kunnen voldoen. Met name is niet gebleken van de door de advocaat van [X] gestelde inkomsten uit arbeid van ongeveer € 4.000,- per maand, waarmee [X] regelingen zou kunnen treffen met zijn schuldeisers. Van zijn (vroegere) inkomen zijn geen stukken overgelegd terwijl [X] ter zitting in hoger beroep bovendien heeft aangegeven thans geen werk te hebben. Dat [X] een vordering op een opdrachtgever heeft van € 20.000,- of daaromtrent is niet onderbouwd. Uit het dossier blijkt slechts van een vordering op Post.nl van rond de € 5.000,-. Het Hof ziet dan ook geen aanleiding de zaak aan te houden, zoals [X] heeft verzocht, nu er geen concreet en onderbouwd uitzicht bestaat op mogelijkheden om een betalingsregeling te kunnen treffen. Voornoemd bedrag van (ongeveer) € 5.000,- dat [X] heeft te vorderen van Post.nl is daartoe onvoldoende.
2.7.
Nu summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van de stichtingen en van het bestaan van feiten en omstandigheden, welke aantonen dat [X] in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, wordt de bestreden beslissing bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, H.J.M. Boukema en E.A.G.M. Waaijers en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.