ECLI:NL:GHAMS:2014:4374

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
23 oktober 2014
Zaaknummer
200.149.355-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bijzondere curator en plaatsing in kader machtiging uithuisplaatsing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de grootmoeder van de minderjarige [minderjarige] tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige is verlengd en het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator is afgewezen. De grootmoeder heeft op 17 mei 2014 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 17 februari 2014. De zaak is behandeld op 7 juli 2014, waarbij de grootmoeder werd bijgestaan door haar advocaat, en vertegenwoordigers van Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De moeder van de minderjarige heeft zich niet laten zien op de zitting.

De minderjarige [minderjarige] heeft vanaf zijn geboorte bij de grootmoeder gewoond, maar is sinds november 2013 onder toezicht gesteld van BJZ en geplaatst in een pleeggezin. De grootmoeder verzoekt om terugplaatsing van de minderjarige bij haar en om benoeming van een bijzondere curator, terwijl BJZ de bestreden beschikking wil bekrachtigen. Het hof oordeelt dat er geen gronden zijn voor de benoeming van een bijzondere curator, omdat er geen strijd is tussen de belangen van de minderjarige en die van de moeder.

Wat betreft de uithuisplaatsing stelt het hof vast dat de grootmoeder onvoldoende heeft aangetoond dat de minderjarige veilig bij haar kan wonen. Er zijn zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige, die mogelijk seksueel misbruik heeft ervaren. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de moeder niet in staat is om voor de minderjarige te zorgen, en het hof sluit zich aan bij deze overwegingen. De grootmoeder's verzoek tot terugplaatsing van de minderjarige wordt afgewezen, en de beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 7 oktober 2014
Zaaknummer: 200.149.355/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C/14/151318 /OTRK 14/28 en C/14/151844/OTRK 14/121
in de zaak in hoger beroep ten aanzien van de verlenging tot machtiging uithuisplaatsing van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland,
locatie Alkmaar,
gevestigd te Alkmaar,
geïntimeerde,
en in de zaak in hoger beroep ten aanzien van het verzoek tot benoeming van een bijzonder curator van:
[appellante],
wonende te[woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de grootmoeder en BJZ genoemd.
1.2.
De grootmoeder is op 17 mei 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 februari 2014 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/14/151318 /OTRK 14/28 en C/14/151844/OTRK 14/121.
1.3.
BJZ heeft op 4 juli 2014 een verweerschrift ingediend.
1.4.
Mevrouw [A] (hierna: de moeder) heeft het hof op 16 juni 2014 telefonisch bericht dat zij niet ter zitting zal verschijnen.
1.5.
De zaak is op 7 juli 2014 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen:
- de grootmoeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de gezinsvoogd en een collega, namens BJZ,
- mevrouw [B], vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de Raad).
1.6.
De moeder en de heer [C] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Uit de moeder is geboren [minderjarige] (hierna: [minderjarige]) op [geboortedatum]. De moeder heeft het eenhoofdig gezag over [minderjarige], die vanaf zijn geboorte bij de grootmoeder verblijft. De heer [C] heeft [minderjarige] erkend.
2.2.
[minderjarige] heeft van juni 2009 tot juni 2012 onder toezicht gestaan van BJZ.
2.3.
Bij beschikking van 8 november 2013 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kinderrechter) is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van BJZ voor de duur van drie maanden en is een machtiging tot spoeduithuisplaatsing van [minderjarige] in een crisispleeggezin voor de duur van vier weken verleend.
2.4.
Bij beschikking van 21 november 2013 van de kinderrechter is [minderjarige] onder toezicht gesteld van BJZ tot 8 november 2014, en is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend tot 8 februari 2014.
2.5.
Bij de stukken bevindt zich onder meer het raadsrapport van 7 november 2013.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van BJZ de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij pleegouder(s) 24-uurs te verlengen tot 8 november 2014, toegewezen. Het verzoek van de grootmoeder een bijzondere curator over [minderjarige] te benoemen is afgewezen.
3.2.
De grootmoeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van BJZ af te wijzen, zodat [minderjarige] middels een gefaseerd terugplaatsingstraject bij de grootmoeder kan worden teruggeplaatst, en voorts haar inleidend verzoek tot benoeming van een bijzondere curator over [minderjarige] toe te wijzen.
3.3.
BJZ verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

Benoeming bijzondere curator
4.1.
De grootmoeder is ontvankelijk in haar verzoek tot benoeming van een bijzondere curator over [minderjarige], nu zij dit verzoek in eerste aanleg als belanghebbende ook heeft gedaan. De grootmoeder voert ter ondersteuning van haar verzoek aan dat het van groot belang is dat [minderjarige], die graag weer bij de grootmoeder wil wonen, wordt gehoord en dat zijn belangen door een onafhankelijke derde worden behartigd.
BJZ heeft zich tegen toewijzing van het verzoek verzet.
4.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) benoemt de rechtbank op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve, een bijzondere curator om de minderjarige zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen, wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding de belangen van de met gezag beklede ouders of een van hen dan wel de voogd of de beide voogden in strijd zijn met die van de minderjarige.
Het hof is, evenals de rechtbank van oordeel, dat voor toewijzing van het verzoek geen grond bestaat, nu niet is gebleken van strijd tussen [minderjarige] en zijn gezaghebbende ouder, de moeder. Dat [minderjarige] heeft aangegeven graag bij de grootmoeder te willen wonen, maakt dat niet anders. Uit hetgeen hierna wordt overwogen blijkt dat aan deze wens van [minderjarige] geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend. De bestreden beschikking zal op dit punt dus worden bekrachtigd.
Uithuisplaatsing
4.3.
Gebleken is dat [minderjarige] vanaf zijn geboorte bij de grootmoeder heeft verbleven en door haar is verzorgd en opgevoed, met toestemming van de moeder. In de afgelopen jaren is de relatie tussen de moeder en de grootmoeder ernstig verslechterd. Kort samengevat hebben uitlatingen van de moeder over de grootmoeder tegenover hulpverleningsinstanties mede geleid tot de uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin op 8 november 2013. De moeder heeft haar toestemming tot verblijf van [minderjarige] bij de grootmoeder ingetrokken.
BJZ heeft in eerste aanleg verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de huidige pleegouders te verlengen. De grootmoeder heeft daartegen als belanghebbende verweer gevoerd. Naar het hof uit de bestreden beschikking afleidt, heeft de grootmoeder in eerste aanleg tevens verzocht [minderjarige] bij haar terug te plaatsen in het kader van de machtiging uithuisplaatsing.
De rechtbank heeft het inleidend verzoek van BJZ toegewezen en overwogen dat terugplaatsing van [minderjarige] bij de grootmoeder niet meer tot de mogelijkheden behoort.
De grootmoeder komt hiertegen in hoger beroep. Het hof vat haar verzoek zo op dat zij ook in hoger beroep om terugplaatsing van [minderjarige] bij haar vraagt in het kader van de uithuisplaatsing. Nu zij dit verzoek in eerste aanleg ook heeft gedaan, is zij ontvankelijk in het hoger beroep.
4.4.
De grootmoeder stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat er geen gronden zijn of noodzaak is [minderjarige] elders dan bij haar te plaatsen. [minderjarige] heeft bij haar gewoond sinds zijn geboorte. Er is geen sprake van pedagogische onmacht of onvoldoende leerbaarheid bij de grootmoeder en zij heeft nimmer belangrijke informatie over haar justitiële verleden verzwegen. De grootmoeder erkent de zorgen die er zijn over [minderjarige], maar deze komen juist voort uit zijn plaatsing elders dan bij haar. Hij is getraumatiseerd omdat hij is weggerukt uit zijn vertrouwde omgeving en weg bij haar, de enige constante persoon in zijn leven. Hij vertoont gedragsproblematiek en dient daarvoor een ambulante behandeling te krijgen. De grootmoeder heeft meegewerkt aan hulpverlening in het kader van een eerdere ondertoezichtstelling en staat daarvoor nog steeds open. Voortdurende separatie van hen beiden leidt onherroepelijk tot verdere verstoring van hun hechtingsproces en mogelijk tot ernstige gedragsproblematiek bij [minderjarige]. [minderjarige] wil zelf ook graag naar haar terug, aldus de grootmoeder.
4.5.
BJZ voert aan dat terugplaatsing bij de grootmoeder niet verder onderzocht zal worden omdat – kort gezegd – er veel zorgen zijn over de seksuele ontwikkeling van [minderjarige]. Het is onduidelijk wat hij heeft meegemaakt en waaraan hij op het gebied van seksualiteit is blootgesteld. Inmiddels is bekend geworden dat de grootmoeder wegens een of meer zedendelicten, begaan in 1996, is veroordeeld. Bovendien heeft de gezaghebbende moeder van [minderjarige] haar toestemming voor het wonen van [minderjarige] bij de grootmoeder ingetrokken, aldus BJZ.
4.6.
De Raad heeft ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen, nu uit het raadsrapport naar voren is gekomen dat de opvoedingsomgeving van de grootmoeder niet tegemoet komt aan de veiligheid van [minderjarige].
4.7.
Blijkens het verhandelde ter zitting in hoger beroep is [minderjarige] vanuit een crisispleeggezin geplaatst in een perspectiefbiedend pleeggezin. Helaas verliep dat niet goed. De gezinsvoogd heeft ter zitting laten weten dat [minderjarige] momenteel op de behandelgroep [X] in [plaats] verblijft, dat hij is aangemeld bij het Kinder- en Jeugdtraumacentrum in Haarlem en dat in samenwerking met die instantie wordt onderzocht of hij in een ander, geschikt pleeggezin kan worden geplaatst. [minderjarige] laat internaliserend gedrag zien, hij is heel stil en laat weinig los over vroeger, aldus de gezingsvoogd.
4.8.
In de beschikking waarvan beroep is het volgende overwogen:
‘Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting staat naar het oordeel van rechtbank vast dat de moeder niet in staat is om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen. De oorzaak daarvan is gelegen in haar persoonlijke problematiek, haar gebrek aan opvoedingsvaardigheden en het feit dat zij nooit de volledige zorg voor [minderjarige] heeft gehad, in combinatie met het belaste verleden van [minderjarige] en zijn gedragsproblemen. Voldoende gebleken is dat er zorgen bestaan over de ontwikkeling van [minderjarige]. Deze zorgen zien met name op zijn grensoverschrijdende (seksuele) gedrag. Hoewel niet duidelijk is in hoeverre [minderjarige] is blootgesteld aan seksueel misbruik en/of kinderporno, heeft [minderjarige] te maken gehad met meerdere personen die direct of indirect in verband worden gebracht met zedenzaken. Zowel de moeder als de grootmoeder hebben aan de Raad en BJZ te kennen gegeven dat zij vermoeden dat [minderjarige] seksueel is misbruikt door de ex-partner van de moeder. De rechtbank overweegt dat, los van de vraag wat er precies met [minderjarige] is gebeurd en of de grootmoeder volledig openheid heeft gegeven aan de hulpverlenende instanties, de grootmoeder [minderjarige] (en in het verleden ook haar dochter) niet heeft beschermd tegen onderwerping aan seksueel ontoelaatbaar gedrag. De onveiligheid die [minderjarige] als gevolg hiervan in zijn opvoedingsomgeving heeft ervaren, leidt ertoe dat [minderjarige] in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Daar komt bij dat de langdurige strijd tussen de grootmoeder en de moeder, met [minderjarige] als inzet, eveneens een ernstige bedreiging voor zijn ontwikkeling vormt en dat er ten tijde van de uithuisplaatsing ernstige zorgen waren over het schoolverzuim van [minderjarige] verband houdende met zijn slechte fysieke toestand (o.a. herpesinfectie in zijn oog en aanhoudende buikpijnklachten). Zoals reeds in de beschikking van 21 november 2013 is overwogen, acht de rechtbank het van groot belang dat vanuit een neutrale en veilige situatie onderzocht wordt op welke wijze en met inzet van welke hulpverlening de bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] kan worden weggenomen. In dit verband heeft de gezinsvoogd ter zitting aangegeven dat [minderjarige] op korte termijn zal starten met behandeling door het Kinder- en Jeugdtraumacentrum, waarbij tevens aandacht zal worden besteed aan de identiteitsontwikkeling van [minderjarige], aangezien hij pas sinds 2010 weet dat zijn grootmoeder zijn moeder niet is. De rechtbank acht het noodzakelijk dat [minderjarige] deze behandeling vanuit de veilige basis van een neutraal pleeggezin kan ondergaan. De rechtbank is met BJZ van oordeel dat terugplaatsing van [minderjarige] bij de grootmoeder niet meer tot de mogelijkheden behoort.’
4.9.
Het hof sluit zich bij de overwegingen van de rechtbank aan en maakt deze tot de zijne. Evenals de rechtbank acht het hof in deze zaak met name van belang dat er een vermoeden van seksueel misbruik van [minderjarige] bestaat in de omgeving van zowel de moeder als de grootmoeder. In het licht van de stukken in het dossier en hetgeen namens BJZ ter zitting is aangevoerd, heeft de grootmoeder naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat zij alles eraan heeft gedaan om de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen. Zo heeft de grootmoeder toegestaan dat [minderjarige] contact bleef houden met de ex-partner van de moeder, terwijl zij aangifte jegens hen beiden heeft gedaan wegens het kijken van kinderporno in aanwezigheid van [minderjarige].
Voldoende aannemelijk is voorts dat de gedragsproblematiek bij [minderjarige] mede aanleiding was voor zijn plaatsing vanuit een (perspectief biedend) pleeggezin naar [X], zodat, anders dan de grootmoeder stelt, niet aannemelijk is dat deze gedragsproblematiek juist voortkomt uit, dan wel verergerd is door de uithuisplaatsing. De omstandigheid dat de grootmoeder, zoals zij stelt, in het verleden goed in staat was tezamen met de te implementeren ambulante hulpverlening de verzorging en opvoeding van [minderjarige] zelf ter hand te nemen en dat om die reden de eerdere ondertoezichtstelling van [minderjarige] in juni 2012 is beëindigd, doet gezien de ernst, aard en omvang van de huidige zorgsignalen niet ter zake.
Er zijn geen aanknopingspunten in het dossier voor de juistheid van de stelling van de grootmoeder dat de moeder haar standpunt heeft gewijzigd en thans een terugplaatsing van [minderjarige] bij de grootmoeder ondersteunt. De moeder heeft juist het hof voorafgaand aan de zitting telefonisch heeft laten weten dat zij niet ter zitting zou verschijnen en dat zij geen enkel contact meer met de grootmoeder wenst. Ook als wordt uitgegaan van de juistheid van de stelling van de grootmoeder, maakt dat het oordeel van het hof niet anders.
Gelet op al hetgeen hiervoor is weergegeven en overwogen, is het hof van oordeel is dat de gronden voor verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking en ook thans nog aanwezig zijn. Anders dan de grootmoeder stelt, is derhalve sprake van een gerechtvaardigde inbreuk op het in artikel 8 EVRM en artikel 9 IVRK vastgelegde recht op ‘family life’ van de ouder/verzorger en het kind.
Het hof zal de bestreden beschikking op het punt van de uithuisplaatsing bekrachtigen en het verzoek van de grootmoeder tot plaatsing van [minderjarige] bij haar afwijzen.
4.10.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. M.M.A. Gerritzen - Gunst en mr. I.M. Dölle in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Harten als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2014.