ECLI:NL:GHAMS:2014:4333

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2014
Publicatiedatum
23 oktober 2014
Zaaknummer
200.145.279-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Matiging van concurrentiebeding in arbeidsovereenkomst na beëindiging dienstverband

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werknemer, [appellant], tegen de beslissing van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De werknemer had drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd met ITSEC SECURITY SERVICES B.V. en heeft zijn arbeidsovereenkomst opgezegd. De kantonrechter had de vordering van de werknemer tot schorsing of matiging van het concurrentiebeding afgewezen. Het Gerechtshof Amsterdam oordeelt dat er voldoende redenen zijn om te verwachten dat de bodemrechter het concurrentiebeding zal matigen. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en verbiedt ITSEC om vanaf 1 november 2014 aanspraak te maken op nakoming van het concurrentiebeding. Het hof overweegt dat de werknemer na beëindiging van zijn dienstverband bij ITSEC een nieuwe baan heeft gevonden bij Securify B.V., een concurrent van ITSEC. Het hof concludeert dat de omstandigheden, waaronder de korte duur van de arbeidsovereenkomst en de noodzaak voor de werknemer om in dezelfde branche werk te zoeken, rechtvaardigen dat het concurrentiebeding niet langer van toepassing is. De kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten dragen. Het arrest is openbaar uitgesproken op 21 oktober 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer: 200.145.279/01 SKG
zaaknummer rechtbank Noord-Holland: 2731495 VV EXPL 14-28
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 oktober 2014
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. F.C. van Uden te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ITSEC SECURITY SERVICES B.V.,
gevestigd te Haarlem,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Hagenaars te Haarlem.
Partijen zullen hierna [appellant] en ITsec worden genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant]is bij dagvaarding van 7 april 2014 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter) van 10 maart 2014, onder voornoemd zaaknummer in kort geding gewezen tussen hem als eiser en ITsec als gedaagde. De appeldagvaarding bevat de grieven.
Partijen hebben daarna de volgende stukken gewisseld:
  • akte houdende overlegging productie van de zijde van [appellant];
  • memorie van antwoord, met producties;
  • een nadere productie van de zijde van ITsec.
Partijen hebben hun zaak ter zitting van het hof van 19 september 2014 nader doen toelichten door hun (in de kop van dit arrest genoemde) advocaten. Die deden dit aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Beide partijen hebben ter gelegenheid van de pleidooien nog een nadere productie in het geding gebracht.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis (hierna: het vonnis) zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, zijn vordering zoals in het petitum van de appeldagvaarding geformuleerd zal toewijzen , met veroordeling van ITsec in de kosten van beide instanties, bij gebreke van tijdige betaling te vermeerderen met wettelijke rente.
ITsec heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] - uitvoerbaar bij voorraad - in de kosten van het hoger beroep, met nakosten en wettelijke rente vanaf datum arrest.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.De feiten

De kantonrechter heeft in het vonnis onder a tot en met i een aantal feiten
opgesomd. Die feiten zijn niet in geschil, reden waarom ook het hof daarvan zal
uitgaan.

3.De beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende.
( i) ITsec verricht dienstverlenende activiteiten op het gebied van informatietechnologie en informatiebeveiliging.
(ii) [appellant] is, na afronding van zijn studie, op 1 juli 2012 in de functie van Junior Security Engineer bij ITsec in dienst getreden voor de duur van zes maanden. Aansluitend hebben partijen een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar gesloten (ingaande 1 januari 2013), waarbij [appellant] de functie van Security Engineer zou vervullen. Op 3 december 2013 zijn partijen een derde arbeidsovereenkomst aangegaan, nu weer voor de duur van zes maanden (ingaande 1 januari 2014). De functie van [appellant] was nu Senior Security Engineer.
(iii) Artikel 7 lid 1 van de arbeidsovereenkomsten bevat onder meer de volgende bepalingen:
Het is Werknemer, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Werkgever, verboden tijdens het dienstverband als ook gedurende een periode van één jaar na beëindiging van de dienstbetrekking om:
Non-concurrentiebeding
a. binnen Nederland in enigerlei vorm een onderneming gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan of concurrerend met Werkgever te vestigen, te drijven, mede te drijven of te doen drijven, hetzij direct, hetzij indirect, of op enigerlei wijze werkzaam te zijn, hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet, als ook financieel in welke vorm dan ook bij een dergelijke onderneming belang te hebben;
Relatiebeding
b. direct of indirect op enigerlei wijze betrokken te zijn bij het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van één of meer zakelijke relaties van Werkgever, hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet. Verder zal Werknemer niet op enigerlei wijze, direct dan wel indirect, contacten aangaan of onderhouden met zakelijke relaties van Werkgever. Tot slot is het Werknemer niet toegestaan activiteiten in de meest brede zin des woords te ontplooien die op enigerlei wijze de relatie tussen Werkgever en één of meer van haar zakelijke relaties in negatieve zin kunnen beïnvloeden;
Artikel 7 lid 1 bevat voorts een niet-wervingsbeding en een boetebeding.
(iv) Bij brief van 17 december 2013 heeft [appellant] de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 februari 2014. Mondeling heeft [appellant] ITsec laten weten aansluitend bij Securify B.V. (hierna: Securify) in dienst te zullen treden. Securify, opgericht door drie oud-werknemers van ITsec, verricht eveneens dienstverlenende activiteiten op het gebied van informatietechnologie en beveiliging.
( v) Bij brief van 19 december 2013 heeft ITsec [appellant] gewezen op zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, waaronder het concurrentiebeding. Bij brief van diezelfde dag is [appellant] op non-actief gesteld.
(vi) Op 31 januari 2014 heeft [appellant] een arbeidsovereenkomst ondertekend, waarin hij met Securify overeenkwam voor onbepaalde tijd, ingaande 1 februari 2014, bij haar in dienst te treden.
(vii) In deze procedure vordert [appellant] - kort gezegd - (gedeeltelijke) schorsing, althans (gedeeltelijke) matiging van het concurrentie- en relatiebeding tot daarover in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen.
3.2
Grief 1klaagt over de lezing door de kantonrechter van het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding (hierna: het concurrentiebeding).
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat in het concurrentiebeding wordt verwoord dat het de werknemer tijdens het dienstverband alsmede één jaar na beëindiging daarvan verboden is - kort gezegd - hetzij een ITsec concurrerende onderneming te (doen) drijven hetzij bij een zodanige onderneming werkzaam te zijn hetzij in een dergelijke onderneming belang te hebben. De lezing dat voor wat betreft het werknemerschap zou gelden dat gedurende een jaar lang (na beëindiging van het dienstverband met ITsec) geen dienstverband van welke aard dan ook elders aanvaard zou mogen worden leidt tot een zodanig buitenissige uitkomst dat die niet in aanmerking komt. Voor de subsidiare lezing van [appellant] - het verbod zou voor wat betreft het (doen) drijven van en belang hebben in een onderneming zien op een met ITsec concurrerende onderneming, maar voor wat betreft een werknemerschap slechts zien op het verrichten (door die werknemer) van voor ITsec concurrerende activiteiten - ziet het hof evenmin enig aanknopingspunt. De grief faalt.
3.3
Niet in geschil is dat de activiteiten van ITsec en Securify elkaar in ieder geval deels overlappen. Zo voeren zij beide zogenaamde hacktesten uit. Volgens [appellant] richt ITsec zich nagenoeg enkel op deze activiteit en is Securify daarop voor grofweg 50% gericht (appeldagvaarding sub 22). Ook als van de juistheid van dit laatste wordt uitgegaan betekent dit dat Securify een onderneming is die onder het concurrentiebeding valt.
3.4
De vraag is vervolgens of met een voldoende mate van waarschijnlijkheid (om daarop in kort geding vooruit te lopen) te verwachten valt dat de bodemrechter, op de voet van artikel 7: 653 lid 2 BW, aanleiding zal zien het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk te vernietigen. Gelet op de hierna te noemen omstandigheden beantwoordt het hof die vraag positief, in die zin dat het de verwachting gerechtvaardigd acht dat de bodemrechter het beding in ieder geval zodanig zal matigen dat ITsec daarop vanaf 1 november 2014 geen beroep meer toekomt. Die omstandigheden zijn de volgende:
- de arbeidsovereenkomst tussen partijen zou op 1 juli 2014 aflopen; hoewel het mogelijk niet uitgesloten te noemen valt dat ITsec [appellant] dan aansluitend een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had kunnen aanbieden, was de kans reëel dat [appellant]per 1 juli 2014 geen baan zou hebben;
- de arbeidsrelatie tussen ITsec en [appellant] heeft relatief kort geduurd: van 1 juli 2012 tot 1 februari 2014, steeds op contracten voor bepaalde tijd. Feitelijk heeft [appellant] tot 19 december 2013 voor ITsec gewerkt (op die dag werd hij op non-actief gesteld).
- de werkervaring die [appellant] bij ITsec heeft opgedaan was zijn eerste werkervaring, hetgeen maakt dat het voor de hand ligt dat hij in dezelfde branche een volgende werkkring zoekt (en mogelijk zelfs moet zoeken);
- de kennis die in de onderhavige branche wordt opgedaan heeft een relatief korte houdbaarheid (zo is het hof onder meer uit ter zitting verkregen informatie duidelijk geworden).
Op grond van een en ander - hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd is onvoldoende voor een ander (voorlopig) oordeel - zal het hof ITsec verbieden vanaf 1 november 2014 nog aanspraak te maken op nakoming van het concurrentiebeding, zo lang in de hoofdzaak niet is beslist.
3.5
Op de gronden als hiervoor aangeduid verwacht het hof dat de bodemrechter het relatiebeding (zie hiervoor onder 3.1 sub (iii)) op gelijke wijze zal matigen als het concurrentiebeding.
3.6
Het vorenstaande betekent dat de
grieven 2 en 3, die er - kort gezegd - over klagen dat de kantonrechter heeft gemeend niet vooruit te kunnen lopen op een matiging van meerbedoelde bedingen door de bodemrechter, in de hiervoor aangeduide zin slagen en voor het overige falen.
3.7
Waar beide partijen aldus deels in het gelijk en deels in het ongelijk zullen worden gesteld (de vordering van ITsec strekt tot een verdergaande voorziening dan zal worden toegewezen), zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd. Voor wat betreft de proceskostenveroordeling in eerste instantie geldt dat de uitkomst van de zaak het hof geen aanleiding geeft daarin wijziging te brengen.
3.8
Een en ander leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarin de voorlopige voorzieningen werden geweigerd en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
verbiedt ITsec vanaf 1 november 2014 aanspraak te maken op nakoming van het tussen partijen overeengekomen concurrentie- en relatiebeding, zolang in de hoofdzaak niet is beslist;
bekrachtigt dat vonnis voor het overige;
compenseert de kosten van het hoger beroep, aldus dat beide partijen de eigen kosten daarvan dragen;
wijst af het meer of anders gevorderde;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.F. Schütz, M.A. Goslings en D. Kingma en is in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 21 oktober 2014.