ECLI:NL:GHAMS:2014:4233

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2014
Publicatiedatum
16 oktober 2014
Zaaknummer
23-004647-11
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeid laten verrichten door ongewenst vreemdeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Alkmaar. De verdachte, geboren in 1982, werd beschuldigd van het laten verrichten van arbeid door een ongewenste vreemdeling in de gemeente Castricum tussen 1 juni 2010 en 9 juni 2010. De tenlastelegging stelde dat de verdachte, samen met een ander, arbeid had laten verrichten door een persoon die zich wederrechtelijk toegang tot Nederland had verschaft. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat eerder een bestuurlijke boete was opgelegd aan de eigenaresse van het restaurant waar de verdachte werkte. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de rechtsbescherming van de wettelijke bepalingen niet van toepassing was op de verdachte.

Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte wist dat de getuige wederrechtelijk in Nederland verbleef, gebaseerd op verklaringen van de getuige en de medeverdachte. Het hof achtte de verdachte wettig en overtuigend schuldig aan het ten laste gelegde feit, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken met een proeftijd van twee jaar. In hoger beroep besloot het hof de straf gelijk te houden, maar legde de gevangenisstraf voorwaardelijk op, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Het hof benadrukte dat de verdachte met zijn handelen het overheidsbeleid ter bestrijding van illegaal verblijf en tewerkstelling had doorkruist, maar dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit was veroordeeld. De op te leggen straf was gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

parketnummer: 23-004647-11
datum uitspraak: 10 oktober 2014
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Alkmaar van 4 november 2011 in de strafzaak onder parketnummer 14-700448-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
30 april 2014 en 26 september 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2010 tot en met 09 juni 2010 op een of meer verschillende tijdstippen in de gemeente Castricum tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een ander, te weten [getuige], die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland had verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader wist(en), althans ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het hof leest de in de derde regel vermelde naam “[getuige]” verbeterd als [getuige].

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de verdachte wordt vervolgd ter zake van een feit, waarvoor op 16 september 2010 door de Arbeidsinspectie al een boete van € 12.000,00 is opgelegd aan mevrouw [eigenaresse restaurant] “v.h.o.d.n. [restaurant]” en, in aansluiting op hetgeen het gerechtshof Den Haag bij arrest van 22 september 2014 (ECLI:NL:GHDHA:2014:3017) heeft bepaald, het instellen van een strafvervolging voor hetzelfde feit als waarvoor eerder een bestuurlijke boete is opgelegd, in strijd is met het wettelijk stelsel, in het bijzonder het ne bis in idem-beginsel, het una-via beginsel en artikel 243, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De raadsman heeft daarbij tevens naar voren gebracht dat de verdachte en mevrouw Zhu een relatie met elkaar hadden en hebben, samen in het restaurant werkten, gelet op de formulering in de tenlastelegging zowel Zhu als Su als leidinggevende wordt beschouwd en zij samen de nadelige gevolgen van de bestuurlijke boete ondervinden.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe dat de bestuursrechtelijke boete is opgelegd aan [eigenaresse restaurant] als eigenaresse van de eenmanszaak [restaurant], een Chinees specialiteitenrestaurant. De rechtsbescherming van de door de raadsman aangehaalde wettelijke bepalingen strekt zich niet uit tot de verdachte. De door de raadsman naar voren gebrachte relationele omstandigheden maken dit niet anders. Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in zijn vervolging van de verdachte, terwijl ook overigens geen feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden op grond waarvan het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn vervolging zou moeten worden verklaard.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en een andere kwalificatie komt dan de politierechter.

Bewijsverweer

De raadsman heeft betwist dat de verdachte wetenschap had van de omstandigheid dat [getuige] wederrechtelijk in Nederland verbleef.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat de getuige [getuige] bij de politie (pagina 25 van het dossier) heeft verklaard dat hij illegaal in Nederland verbleef en dat de (mannelijke) baas (naar het hof begrijpt: de verdachte) hem, toen hij in het restaurant kwam te werken, had verteld dat hij zich moest verstoppen tussen het plafond als de politie kwam controleren. Ter terechtzitting in hoger beroep op 30 april 2014 heeft de getuige [getuige] verklaard dat de baas hem de plek had laten zien waar hij zich moest verstoppen en dat de baas hem nooit naar papieren had gevraagd.
De medeverdachte, tevens vriendin van de verdachte, [eigenaresse restaurant], heeft bij de politie (pagina 33 van het dossier) verklaard dat zij ervan op de hoogte was dat de meneer op foto 2 (waarop stond afgebeeld [getuige], pagina 32 van het dossier) illegaal in Nederland verbleef en dat haar vriend tegen haar had gezegd dat deze meneer af en toe uien schoonmaakte in de keuken.
Uit deze feiten en omstandigheden leidt het hof af dat de verdachte wist dat [getuige] wederrechtelijk in Nederland verbleef.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 juni 2010 tot en met 9 juni 2010 in de gemeente Castricum tezamen en in vereniging met een ander, een ander, te weten [getuige], die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland had verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten, terwijl hij, verdachte en zijn mededader wisten, dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van een ander, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland heeft verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid doen verrichten, terwijl hij weet dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk is.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Alkmaar heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder in beschouwing genomen dat de verdachte met zijn handelen het overheidsbeleid bij bestrijding van illegaal verblijf en de illegale tewerkstelling van personen in Nederland heeft doorkruist. Anderzijds heeft het hof laten meewegen dat de verdachte, gelet op het hem betreffende uittreksel justitiële documentatie van 11 september 2014, niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Hierin en in de omstandigheid dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, ziet het hof aanleiding de in dit geval gerechtvaardigde en hierna te noemen gevangenisstraf geheel voorwaardelijk op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 63 en 197b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. A.M. van Woensel en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van J.K. Krijnen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
10 oktober 2014.
[...]