In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het beroep tegen een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2009 ongegrond heeft verklaard. De inspecteur had aan belanghebbende een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.941. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur handhaafde deze bij uitspraak op bezwaar. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij recht had op aftrek van specifieke zorgkosten, waaronder dieetkosten en extra uitgaven voor kleding en beddengoed, die verband hielden met de gezondheidsproblemen van zijn echtgenote.
Belanghebbende stelde in hoger beroep dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het hoger beroepschrift verschoonbaar was, omdat het schriftelijk beroep pas na 14 dagen door het Hof was ontvangen door een abnormale vertraging bij de posterijen. Het Hof oordeelde dat deze termijnoverschrijding inderdaad verschoonbaar was, waardoor het hoger beroep ontvankelijk was. Vervolgens beoordeelde het Hof de specifieke zorgkosten die belanghebbende wilde aftrekken. Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de door hem opgevoerde dieetkosten en extra uitgaven voor kleding en beddengoed.
Uiteindelijk oordeelde het Hof dat de aanslag IB/PVV 2009 niet te hoog was vastgesteld en dat belanghebbende geen recht had op de gevraagde aftrekken. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank, verklaarde het beroep gegrond en verlaagde de aanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.894. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.