ECLI:NL:GHAMS:2014:4222

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2014
Publicatiedatum
15 oktober 2014
Zaaknummer
14/00004
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2009 met betrekking tot specifieke zorgkosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het beroep tegen een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2009 ongegrond heeft verklaard. De inspecteur had aan belanghebbende een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.941. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur handhaafde deze bij uitspraak op bezwaar. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij recht had op aftrek van specifieke zorgkosten, waaronder dieetkosten en extra uitgaven voor kleding en beddengoed, die verband hielden met de gezondheidsproblemen van zijn echtgenote.

Belanghebbende stelde in hoger beroep dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het hoger beroepschrift verschoonbaar was, omdat het schriftelijk beroep pas na 14 dagen door het Hof was ontvangen door een abnormale vertraging bij de posterijen. Het Hof oordeelde dat deze termijnoverschrijding inderdaad verschoonbaar was, waardoor het hoger beroep ontvankelijk was. Vervolgens beoordeelde het Hof de specifieke zorgkosten die belanghebbende wilde aftrekken. Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de door hem opgevoerde dieetkosten en extra uitgaven voor kleding en beddengoed.

Uiteindelijk oordeelde het Hof dat de aanslag IB/PVV 2009 niet te hoog was vastgesteld en dat belanghebbende geen recht had op de gevraagde aftrekken. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank, verklaarde het beroep gegrond en verlaagde de aanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.894. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 14/00004
2 oktober 2014
uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]wonende te [woonplaats], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 13/1996 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 28 november 2012 aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.941.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 6 maart 2013, de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 13 november 2013 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 6 januari 2014 en aangevuld bij brief van 12 maart 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
2.1.
Eiser is geboren op 1 juli 1951. Geheel 2009 was eiser gehuwd met mevrouw [naam 1](hierna: de echtgenote). Eiser en zijn echtgenote hebben vier kinderen.
2.2.
Eiser heeft met betrekking tot 2009 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.605 (na persoonsgebonden aftrek). In de aangifte van eiser zijn buitengewone uitgaven (na aftrek wettelijke drempel) in aanmerking genomen voor een totaalbedrag van € 3.620. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Specifieke zorgkosten
- Dieetkosten € 1.548
- Extra uitgaven voor kleding en
Beddengoed
€ 300
- Uitgaven specifieke zorgkosten
voor toepassing verhoging € 1.848
- Verhoging specifieke zorgkosten
€ 2.089
- Totaal uitgaven specifieke zorgkosten € 3.937
- Drempel uitgaven specifieke zorgkosten
€ 317
- Totaal aftrekbaar bedrag specifieke zorgkosten € 3.620
2.3.
Bij het vaststellen van de definitieve aanslag ib/pvv 2009 heeft verweerder van de buitengewone uitgaven € 284 geaccepteerd. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Specifieke zorgkosten
- Dieetkosten € 282
- Verhoging (113%)
€ 319
- Totaal uitgaven specifieke zorgkosten € 601
- Drempel uitgaven specifieke zorgkosten
€ 317
- Totaal aftrekbaar bedrag specifieke zorgkosten € 284
2.4.
Tot de stukken van het geding behoort een dieetbevestiging. De dieetbevestiging heeft betrekking op eiser en is op 20 december 2012 ingevuld en ondertekend door dr. [naam 3].
2.5.
Tot de stukken van het geding behoort een verklaring van huisarts R. [naam 2], d.d. 15 oktober 2012. De huisarts verklaart dat de echtgenote van eiser aan de volgende aandoeningen lijdt:
- allergie voor huisstofmijt, boompollen, en honden;
- bloedarmoede door ijzergebrek;
- vitamine D tekort;
- diabetes mellitus.
2.6.
Tot de stukken van het geding behoort een verklaring van huisarts R. [naam 2], d.d. 25 februari 2013. In deze verklaring heeft huisarts [naam 2] wederom de aandoeningen vermeld waaraan de echtgenote van eiser lijdt. Naast de aandoeningen vermeld onder 2.5 heeft huisarts [naam 2] de volgende aandoeningen vermeld:
- hypertensie;
- eczeem in het gezicht.
2.1.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daarbij het volgende overwogen (waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de inspecteur als verweerder):
4.1.1.
Artikel 6.16 Wet IB 2001 (tekst 2009) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Uitgaven voor specifieke zorgkosten worden in aanmerking genomen indien de uitgaven zijn gedaan voor de belastingplichtige, zijn partner (…)”
4.1.2.
Artikel 6.17 Wet IB 2001 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:
(…)
f. de extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet tot een bedrag bepaald bij ministeriële regeling;
g. extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven, volgens bij ministeriële regeling te stellen regels;
(…)
4.2.
De bewijslast inzake de aftrekbaarheid van uitgaven voor specifieke zorgkosten rust op eiser.
4.3.
Eiser heeft gesteld dat hij in 2009 een door een arts voorgeschreven dieet heeft gevolgd. Ter ondersteuning van zijn standpunt verwijst eiser naar een dieetbevestiging ingevuld door de in het buitenland (Marokko) gevestigde Dr. [naam 3]. Deze dieetbevestiging is op 20 december 2012 ingevuld. Hierin is bevestigd dat eiser voor de volgende diëten in aanmerking komt:
- Natriumbeperkt dieet in verband met hypertensie € 304
- Natriumbeperkt diabetesdieet in verband met diabetes € 387
- verzadigd-vetbeperkt en cholesterolbeperkt in combinatie met visverrijkt, groentenverrijkt en fruitverrijkt dieet in verband met hypercholesterolemie € 282
Verweerder heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Dr. [naam 3] een naar Nederlandse begrippen bevoegde arts is, en dat hij aan de in de dieetbevestiging bevestigde aandoeningen (hypertensie, diabetes en hypercholesterolemie) lijdt. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
4.4.1.
De kosten in verband met een gevolgd dieet komen slechts voor aftrek in aanmerking indien het dieet op medisch voorschrift is gehouden wegens ziekte, invaliditeit en bevalling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met hetgeen hij heeft aangevoerd en overgelegd, tegenover de betwisting van verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat Dr. [naam 3] een arts is, laat staan dat hij aan de door de in de dieetbevestiging bevestigde aandoeningen lijdt.
4.4.2.
De stelling van de gemachtigde van eiser ter zitting dat verweerder in de aanslag- noch de bezwaarfase heeft verzocht om informatie inzake Dr. [naam 3] en de aandoeningen waaraan eiser lijdt, doet het onder 4.4.1 door de rechtbank gegeven oordeel niet af. Verweerder heeft immers in het verweerschrift aangegeven dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Dr. [naam 3] een naar Nederlandse begrippen bevoegde arts is, en dat eiser aan de bevestigde aandoeningen lijdt. Het verweerschrift is op 24 juni 2013 door de rechtbank naar eiser doorgezonden. Het onderzoek ter zitting betreffende de onderhavige zaak heeft op 31 oktober 2013 plaatsgevonden. Gelet op deze datum en de datum van verzending van het verweerschrift naar eiser, had eiser nog ruim vier maanden de tijd om informatie inzake Dr. [naam 3] en de aandoeningen waaraan hij lijdt in het geding te brengen. Gelet op deze lange termijn kan niet gezegd worden dat eiser, voor zover hij dit bedoeld heeft te stellen, in zijn procesbelang is geschaad. Het voorgaande betekent dat eiser geen kosten in verband met een gevolgd dieet op zijn belastbaar inkomen uit werk en woning in aftrek kan brengen.
4.5.
Voorts heeft eiser gesteld in aanmerking te komen voor aftrek van kosten in verband met extra kleding en beddengoed. De extra kosten hebben betrekking op de echtgenote van eiser. De echtgenote is allergisch voor huisstofmijt, boompollen en honden. Eiser verwijst in dit verband naar een verklaring van dr. [naam 2]. Volgens eiser is er sprake van chronische aandoeningen die langer dan een jaar geduurd hebben. Het gevolg van deze aandoeningen is dat eiser extra kosten heeft moeten maken vanwege het aanschaffen en regelmatig wassen en vervangen van allergeendichte matrashoezen. Tevens heeft eiser extra kosten moeten maken om het interieur stofvrij te houden en heeft hij extra stookkosten gemaakt vanwege het regelmatig luchten van de woning om zo min mogelijk huisstofmijt in huis te hebben. Met betrekking tot de gemaakte kosten heeft eiser geen nota’s of andere bewijzen bewaard. Eiser is van mening dat bij het toepassen van het lage forfait van € 300 per persoon het bijhouden van kosten niet noodzakelijk is. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
4.6.
Om in aanmerking te komen voor extra uitgaven in verband met kleding en beddengoed dient eiser aannemelijk te maken dat hij meer geld aan kleding en beddengoed moet besteden dan belastingplichtigen die de betreffende ziekte niet hebben, doch in dezelfde financiële en gezinsomstandigheden verkeren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met hetgeen hij heeft aangevoerd en overgelegd niet aannemelijk gemaakt dat hij aan vorengenoemde eis voldoet. Hier komt nog bij dat de kosten die verband houden met het stofvrij houden van en het (extra) stoken van de woning op zichzelf beschouwd, geen kosten in verband met kleding en beddengoed betreffen. Het voorgaande betekent dat eiser geen extra kosten in verband met kleding en beddengoed op zijn belastbaar inkomen uit werk en woning in aftrek kan brengen.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder de aanslag ib/pvv 2009 niet te hoog heeft vastgesteld. Eiser heeft tegen de berekende heffingsrente geen grieven aangevoerd. De beschikking heffingsrente deelt het lot van de aanslag. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

4.Geschil in hoger beroep

4.1.
Allereerst is in geschil of belanghebbende tijdig hoger beroep heeft ingesteld.
4.2.
Voorts is - net als bij de rechtbank - in geschil de hoogte van de op het belastbaar inkomen uit werk en woning in aftrek te brengen specifieke zorgkosten, te weten dieetkosten en extra uitgaven voor kleding en beddengoed.
4.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting van het Hof heeft de inspecteur nader gesteld dat belanghebbende – anders dan hij in zijn hoger beroepschrift berekende – recht heeft op een aftrek van € 47.

5.Beoordeling van het geschil

5.1.1.
Op grond van de artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in samenhang met artikel 6:24 Awb en artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bedraagt de termijn voor het indienen van een hoger beroepschrift zes weken en vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop de uitspraak van de rechtbank op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
5.1.2.
De uitspraak van de rechtbank is op 13 november 2013 aan partijen verzonden, zodat de beroepstermijn is begonnen op 14 november 2013 en is geëindigd op maandag 30 december 2013.
5.1.3.
Het hoger beroepschrift is bij het Hof ingekomen op 6 januari 2014.
5.1.4.
Een buiten de wettelijke termijn ingekomen beroepschrift is op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest.
5.1.5.
Het hoger beroepschrift is aangetekend op 23 december 2013 (om 19.07 uur) verzonden. Het heeft er derhalve circa 14 dagen over gedaan om het Hof te bereiken. Nu het hoger beroepschrift het Hof als gevolg van een onverwachte en abnormale vertraging bij de posterijen niet binnen de 6-wekentermijn (r.o. 5.1.1) of de 7-wekentermijn van artikel 6:9, lid 2, Awb heeft bereikt, concludeert het Hof dat de termijnoverschrijding – anders dan de inspecteur betoogt - verschoonbaar is.
Derhalve is het hoger beroep ontvankelijk.
5.2.
In hoger beroep verzoekt belanghebbende om aftrek van de volgende specifieke zorgkosten:
1. Dieetkosten (als bedoeld in artikel 6.17, onder f, Wet IB) voor hem en zijn echtgenote:
2.156
2. Extra kleding en beddegoed (als bedoeld in artikel 6.17, onder g, Wet IB) voor hem en zijn echtgenote (2x € 300)
600
Totaal
2.756
5.3.
De specifieke zorgkosten van belanghebbende .
5.3.1.
Met betrekking tot deze kosten heeft belanghebbende de volgende schriftelijke bewijsmiddelen ingebracht:
“Bevestiging voorschrift te houden dieet”, van[naam 3], opgemaakt 20 december 2012 (zie 4.3 rechtbankuitspraak);
Vier verklaringen van Dr. [naam 4], gedagtekend 4 maart 2009, 15 oktober 2009, 15 oktober 2010 en 22 december 2012; waarin deze – naar het Hof begrijpt – onder andere een bepaalde behandeling (‘repos’) voorschrijft;
Twee verklaringen van [naam 2] [naam 5], huisartsen, van 19 februari 2013 en 20 maar 2013, dat belanghebbende aan ‘psychosen’ (1e verklaring), respectievelijk ’psychose chronique’ lijdt “Deja en 1982 un l’hôpital d’enregsitrement avec pschosis. 1990 Leponex”.
Dieetkosten belanghebbende
5.3.2.
Belanghebbende heeft met hetgeen hij heeft ingebracht (zie 5.3.1 en hetgeen overigens in de gedingstukken staat) niet aannemelijk gemaakt dat hij zich op basis van een medisch voorschrift in 2009 moest houden aan een in artikel 37 Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 opgesomd dieet.
Voor wat betreft het onder 1 opgesomde bewijsmiddel neemt het Hof de rechtsoverwegingen onder 4.3 en 4.4 van de rechtbankuitspraak over, waaraan het Hof nog toevoegt dat uit de verklaring van[naam 3] ook niet volgt dat belanghebbende zich – specifiek - in 2009 aan een dieet diende te houden.
Voor wat betreft de onder 2 opgesomde bewijsmiddelen, overweegt het Hof, dat voor zover zij opgemaakt zijn in 2009, er niets in verklaard wordt over een te volgen dieet, en voor de 2010-verklaringen geldt tevens dat er niet uit volgt dat belanghebbende in 2009 een dieet diende te volgen.
Voor wat betreft de onder 3 opgesomde bewijsmiddelen gaat het Hof ervan uit dat belanghebbende de gestelde uitgaven voor extra kleding en beddegoed ermee heeft willen bewijzen. In ieder geval volgt er niet uit dat belanghebbende zich in 2009 aan een bepaald dieetvoorschrift moest houden.
Uitgaven voor extra kleding en beddegoed ten behoeve van belanghebbende
5.3.3.
Belanghebbende heeft met hetgeen hij heeft ingebracht (zie 5.3.1 en hetgeen overigens in de gedingstukken staat) niet aannemelijk gemaakt dat hij hogere uitgaven heeft gehad dan belastingplichtigen die niet ziek of invalide zijn, maar overigens wat financiële en gezinsomstandigheden betreft in een gelijke positie verkeren als belanghebbende. Ook is niet aannemelijk geworden dat de – door belanghebbende gestelde uitgaven - niet geacht kunnen worden tot het normale bestedingspatroon te behoren. Tevens wijst het Hof op het onder 5.4.5 overwogene.
5.4.
De specifieke zorgkosten van de echtgenote van belanghebbende
5.4.1.
Met betrekking tot deze kosten heeft belanghebbende de volgende schriftelijke bewijsmiddelen ingebracht:
Twee verklaringen van [naam 2] [naam 5], huisartsen (zie rechtbankuitspraak onder 2.5 en 2.6), waarin –ook- verklaard wordt dat de echtgenote in verband met de beschreven ziektebeelden met bepaalde - concreet vermelde – ‘actieve medicatie’ wordt behandeld;
“Kort verslag” van twee consulten van de echtgenote aan[naam 6], diëtiste, van – naar het Hof aanneemt – omstreeks 2012/begin 2013; waarin staat:
“Advies: koolhydraten bij de warme maaltijd halveren. Regelmaat aanbrengen in het eetpatroon, dus ook in de ochtend en begin van de middag een maaltijd eten met koolhydraten.
Op 9 januari 2013 een kort tweede gesprek gehad. […] Advies blijft hetzelfde, 3 maaltijden met koolhydraten per dag. (dus brood, aardappel, rijst, pasta peulvruchten, couscous of fruit).”
Verklaring van Apotheek [naam 7] met betrekking tot de door haar verstrekte geneesmiddelen, gedagtekend 31 januari 2014;
“Dieetbevestiging 2010”, opgemaakt 26 februari 2014, waarin [naam 5], huisarts, verklaart dat de echtgenote zich (vanaf 1 december 2010 tot heden) moet houden aan:
a - een natriumbeperkt dieet, in verband met ‘Hypertensie en hartziekten’/ ‘decompensatio cordis’; en
b - een verzadigd vetbeperkt in combinatie met fyto/plantensterolenverrijkt, in verband met ‘Metabole ziekten’/ hypercholesterolemie.
Dieetkosten echtgenote van belanghebbende
5.4.2.
Belanghebbende heeft met hetgeen hij heeft ingebracht (zie 5.4.1 en hetgeen overigens in de gedingstukken staat) niet aannemelijk gemaakt dat zijn echtgenote zich op basis van een medisch voorschrift in 2009 moest houden aan een in artikel 37 Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 opgesomd dieet.
Een opsomming van de door de echtgenote gebruikte medicijnen (van de apotheek of de huisarts) en een dieetadvies, als onder 2 vermeld, is in ieder geval volstrekt onvoldoende en de onder 4 vermelde ‘Dieetbevestiging’ heeft niet betrekking op 2009 (en bevat daarnaast een dieet dat in 2009 niet in voornoemd artikel 37 werd opgesomd).
5.4.3.
De inspecteur is in hoger beroep desalniettemin akkoord gegaan met - in plaats van de reeds bij de aanslagregeling verleende aftrek van € 284 (zie rechtbankuitspraak onder 2.3) - een aftrek aan dieetkosten van € 304 (ter zake van het onder 4.a vermelde dieet). Dit standpunt leidt tot het volgende:
 Dieetkosten € 304
 Verhoging 113%
€ 344
Totaal € 648
Af: drempel
€ 317
Resteert € 331
Reeds verleend bij aanslagregeling
€ 284
Derhalve recht op een extra vermindering van € 47
5.4.4.
Hieruit volgt dat niet gezegd kan worden dat belanghebbende ten onrechte enig bedrag aan aftrek ter zake van dieetkosten is onthouden.
Uitgaven voor extra kleding en beddegoed van de echtgenote
5.4.5.
In dit verband verwijst het Hof allereerst naar rechtsoverweging 4.5 en 4.6 van de rechtbankuitspraak nu hij ook met hetgeen hij in hoger beroep heeft ingebracht (zie 5.4.1 en hetgeen overigens in de gedingstukken staat) niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij hogere uitgaven heeft gehad dan belastingplichtigen waarvan de echtgenote niet ziek of invalide is, maar overigens wat financiële en gezinsomstandigheden betreft in een gelijke positie verkeren als belanghebbende en ook niet aannemelijk is geworden dat de - door belanghebbende gestelde uitgaven - niet geacht kunnen worden tot het normale bestedingspatroon te behoren.
5.5.1.
In hoger beroep heeft belanghebbende gesteld dat als gevolg van een brand op 18 november 2010 ‘alle bonnen voor het anti-allergische beddengoed’ verloren zijn gegaan en dat hij daardoor niet aan de op hem rustende bewijslast kon voldoen. Het Hof acht de verklaring van belanghebbende niet geloofwaardig, nu hij voor het eerst in hoger beroep is afgelegd en de gemachtigde van belanghebbende in zijn bij de rechtbank ingediende beroepschrift verklaarde dat belanghebbende ‘om praktische redenen geen nota’s en/of betalingsbewijzen bewaar[t], omdat hij van mening is dat bij het toepassen van het laag forfait van EUR 300 het bijhouden van deze kosten niet noodzakelijk is”. Op vragen van de rechtbank herhaalde hij min of meer dit standpunt.
5.5.2.
Ook voor wat betreft ‘de dieetbevestiging’ heeft belanghebbende gesteld dat deze door de brand is verloren gegaan. Ook indien het Hof van de juistheid van deze verklaring uitgaat en het veronderstelt dat belanghebbende doelt op een ‘dieetbevestiging’ die op 2009 betrekking heeft, blijft op belanghebbende de bewijslast rusten en had hij bij zijn arts een nieuwe duplicaat dieetverklaring kunnen opvragen.
5.5.3.
Aan het voorgaande voegt het Hof toe dat het zonder verklaring – die ontbreekt – onbegrijpelijk is dat belanghebbende beschikt over de verklaringen van Dr. [naam 4], gedagtekend 4 maart 2009, 15 oktober 2009 en 15 oktober 2010,(zie 5.3.1. onder 2) hoewel die van voor de brand zijn.
5.5.4.
Het Hof acht derhalve niet aannemelijk dat belanghebbende als gevolg van de brand op 18 november 2010 niet aan zijn bewijslast kon voldoen.
5.6.
Uit het voorgaande volgt dat het inkomen uit werk en woning dat in de litigieuze aanslag in de heffing is betrokken dient te worden verlaagd tot (€ 18.941 -/- € 47 [zie 5.4.3] =) € 18.894.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.

6.Kosten

6.1.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep inzake de aanslag IB gegrond is en de uitspraak van de rechtbank om die reden wordt vernietigd, acht het Hof termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht voor de behandeling van deze zaak in beroep en hoger beroep.
6.2.
Anders dan de inspecteur stelt heeft belanghebbende zich - uitsluitend - in de rechtbankfase laten bijstaan door een professionele rechtshulpverlener (voor het schrijven van de motivering van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting).
Voor het (verschijnen ter zitting van het) Hof heeft belanghebbende zich door haar dochter laten bijstaan. Niet in geschil is dat zij geen professionele rechtshulpverlener is.
6.3.
Voor vergoeding van de door belanghebbende in bezwaar gemaakte kosten ziet het Hof geen reden omdat belanghebbende hierom in de bezwaarfase niet heeft verzocht.
6.4.
De kosten in beroep en hoger beroep zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de in beroep beroepsmatig verleende rechtsbijstand derhalve vastgesteld op € 974 (2 punten voor het beroepschrift en het verschijnen ter zitting van de rechtbank met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).
6.5.
De reiskosten in hoger beroep stelt het Hof op € 7 (retour o.v. binnen Amsterdam).

7.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het beroep betreffende de aanslag IB 2009 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag IB;
- vermindert de aanslag IB 2009 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.894;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 981; en
- gelast de inspecteur aan belanghebbende het in (beroep en hoger beroep) betaalde griffierecht van in totaal € 162 (€ 44 + € 118) te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. P.F. Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 2 oktober 2014 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.