4.5.Dienaangaande overweegt het Hof.
4.5.1.Ingevolge artikel 7:15, lid 2, eerste volzin, Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan - op verzoek van belanghebbende - vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Ingevolge het lid 4 worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld. De nadere regels als bedoeld in artikel 7:15, lid 4, Awb zijn gesteld bij het Besluit.
Ingevolge artikel 1, aanhef, onderdeel a, van het Besluit kan een veroordeling in de kosten betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, lid 1, onderdeel a van het Besluit wordt het bedrag van deze kosten vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief. Ingevolge de bijlage bij het Besluit wordt bij “Bezwaar en administratief beroep” voor de proceshandeling ‘bezwaarschrift’ 1 punt toegekend en vertegenwoordigt elke punt een waarde van (thans) €243.
4.5.2.In hoger beroep is niet (meer) in geschil dat een belanghebbende die een professionele rechtsbijstandverlener op basis van no cure, no pay inschakelt, kosten maakt (als bedoeld in artikel 1, aanhef, onderdeel a, Besluit).
4.5.3.In de bijlage bij het Besluit wordt onder A4 één punt toegekend voor “bezwaarschrift/beroepschrift (artikel 6.4)”. De bijlage maakt geen onderscheid tussen een gemotiveerd of een ongemotiveerd bezwaarschrift; noch spreekt de bijlage over de ‘motivering van’ of de ‘aanvulling op’ een bezwaarschrift.
4.5.4.Een redelijke uitleg van het Besluit en de bijlage brengt met zich dat, indien ten minste één van de als bezwaarschrift of nadere motivering daarvan aan te merken geschriften door een beroepsmatig rechtsbijstandverlener is ingediend, daarvoor eenmaal één punt wordt toegekend. Dat, zoals in dit geval, het bezwaarschrift door belanghebbende zelf is opgesteld en ingediend, staat er derhalve niet aan in de weg dat een punt kan worden toegekend.
4.5.5.De kosten van het als nadere motivering van het bezwaarschrift aan te merken geschrift van 3 mei 2012 komen voor vergoeding op de voet van artikel 8:75 van de Awb in aanmerking. In beginsel is niet relevant of het - door belanghebbende op 20 maart 2012 ingediende - bezwaarschrift voor de heffingsambtenaar al voldoende gronden bevatte om tot een herziening van de WOZ-beschikking te komen. Met andere woorden, belanghebbende heeft ook recht op een kostenvergoeding indien de ‘aanvulling’ niet aan het tegemoetkomen door de heffingsambtenaar heeft bijgedragen.
4.5.6.Dit laatste zou anders zijn als de gemachtigde of belanghebbende ten tijde van de ‘aanvulling’ (in casu 3 mei 2012) wist of kon weten dat de heffingsambtenaar de WOZ-beschikking tot de door de gemachtigde gewenste waarde zou verlagen. Zulks is echter gesteld noch gebleken en is ook onwaarschijnlijk omdat de gemachtigde in zijn ‘aanvulling’ tot een lagere waarde (€ 25.000) komt dan belanghebbende in zijn bezwaarschrift (€ 26.000).
4.5.7.Het Hof sluit hierbij aan bij de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 februari 2007 in nrs. 04/5461 en 05/40, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8558, en die van de Raad van State van 13 oktober 2010, nr. 201000281/1/H2, ECLI:NL:RVS:2010:BO0271. 4.5.8.Het Hof acht (1) de opvatting van de heffingsambtenaar dat belanghebbende geen recht heeft op vergoeding van voor de bezwaarfase gemaakte proceskosten omdat de motivering van de gemachtigde geen toegevoegde waarde had en (2) het oordeel van de rechtbank dat het indienen van een aanvullende motivering niet een proceshandeling is waarvoor vergoeding mogelijk is, derhalve onjuist.
4.5.9.Het Hof verstaat het standpunt van de heffingsambtenaar dat - ook - de noodzaak van het inschakelen van een professionele rechtsbijstandverlener in casu volledig ontbrak, aldus, dat de heffingsambtenaar meent dat belanghebbende de litigieuze kosten niet redelijkerwijs heeft moeten maken, met als consequentie dat ingevolge artikel 7.15, lid 2, Awb geen recht op een proceskostenvergoeding bestaat. Dienaangaande overweegt het Hof als volgt.
4.5.10.Omdat niet gezegd kan worden dat uit de WOZ-beschikking en/of het taxatieverslag volgde dat sprake was van een betrekkelijk eenvoudig te constateren gebrek, is het Hof van oordeel dat het inroepen van de juridische bijstand voor het indienen van de nadere motivering niet onredelijk was. Dit geldt eens te meer nu de WOZ-waarde in de WOZ-beschikking circa driemaal de uiteindelijk vastgestelde waarde is. Belanghebbende liep derhalve na de ontvangst van de WOZ-beschikking financieel gezien een betrekkelijk groot risico.
4.5.11.Tot slot verwerpt het Hof het standpunt van de heffingsambtenaar dat belanghebbende niet aan de ‘zogenaamde dubbele redelijkheidstoets’ voldoet. Sinds de invoering van de forfaitaire regeling in het Besluit geldt niet meer de eis dat de hoogte van de kosten in redelijkheid moeten zijn gemaakt.
4.5.12.Nu belanghebbende in haar bezwaarschrift om vergoeding van de kosten van deze bijstand heeft verzocht en de WOZ-beschikking is herroepen wegens een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid, komen de in de bezwaarfase gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking.
4.5.13.Het Hof stelt deze kostenvergoeding vast op 1 punt (voor het indienen van bezwaarschrift) x 1 (wegingsfactor) x € 243 (zijnde het vanaf 1 januari 2014 geldende bedrag ex artikel V, onderdeel 6 van de Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 13 december 2013, nr. 461218, tot indexering van bedragen in de Algemene wet bestuursrecht, het Besluit proceskosten bestuursrecht, de Wet griffierechten burgerlijke zaken en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek) = € 243.
4.5.14.De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.