ECLI:NL:GHAMS:2014:4220

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 september 2014
Publicatiedatum
15 oktober 2014
Zaaknummer
13/00774
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroepschrift wegens termijnoverschrijding in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van het beroepschrift van belanghebbende tegen een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2011. De inspecteur had op 26 oktober 2012 een aanslag opgelegd, waartegen belanghebbende bezwaar had gemaakt. De inspecteur handhaafde de aanslag bij uitspraak op bezwaar op 4 maart 2013. Belanghebbende heeft vervolgens op 17 april 2013 beroep ingesteld bij de rechtbank, maar deze verklaarde het beroep niet-ontvankelijk omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. Het beroepschrift was pas op 18 april 2013 door de rechtbank ontvangen, terwijl de termijn voor indiening op 15 april 2013 eindigde.

In hoger beroep heeft belanghebbende aangevoerd dat zij het beroepschrift tijdig op 11 april 2013 had ingediend. Het Hof heeft echter geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat het beroepschrift vóór het einde van de beroepstermijn ter post is bezorgd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk. Het Hof heeft geen termen gezien voor een kostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 13/00774
18 september 2014
uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende],wonende te [woonplaats], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 13/2054 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 26 oktober 2012 aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) opgelegd.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 4 maart 2013, de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 18 november 2013 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 16 december 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
Verweerder heeft bij brief van 4 maart 2013 uitspraak op het bezwaar van eiseres tegen de aan haar opgelegde aanslag ib/pvv gedaan.
Eiseres heeft bij brief van 17 april 2013, ontvangen door de rechtbank op 18 april 2013, beroep ingesteld. Het poststempel op de envelop waarin de brief door de rechtbank is ontvangen, vermeldt als datum 17 april 2013.
2.1.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard en daarbij het volgende overwogen (waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres.):
1. In geschil is in de eerste plaats of het beroep van eiseres ontvankelijk is. Gesteld dat het beroep ontvankelijk is, dan is de hoogte van de aanslag ib/pvv voor het jaar 2011 in geschil.
2. Op grond van de artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in samenhang met artikel 26c van de Algemene wet in zake rijksbelastingen bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken en vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen voor de dag van de bekendmaking.
3. De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 4 maart 2013. Gesteld noch gebleken is dat de dagtekening is gelegen vóór de dag van bekendmaking, zodat de beroepstermijn is begonnen op 5 maart 2013 en geëindigd op (maandag) 15 april 2013.
4. Een beroepschrift is op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
5. Eiseres heeft beroep ingesteld bij brief gedagtekend 17 april 2013, die bij de rechtbank is binnengekomen op 18 april 2012. Nu het beroepschrift niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen, is het beroepschrift alleen dan tijdig ingediend wanneer het vóór het einde van de termijn (dus vóór 16 april 2013) ter post is bezorgd.
6. Bij de vraag wanneer de terpostbezorging heeft plaatsgevonden wordt in beginsel uitgegaan van de datum van het poststempel. Het poststempel op de envelop vermeldt als datum 17 april 2013. Eiseres heeft desgevraagd ter zitting verklaard zich niet meer te herinneren wanneer zij het beroepschrift op de post heeft gedaan. Nu er mede gelet op de dagtekening geen aanleiding is om anders te oordelen, gaat de rechtbank er daarom van uit dat het beroepschrift op 17 april 2013 ter post is bezorgd. Nu deze datum na het einde van de termijn ligt, is het beroepschrift niet tijdig ingediend, hetgeen er in beginsel toe leidt dat het beroep niet-ontvankelijk is.
7. Een buiten de wettelijke termijn ingediend beroepschrift is op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest (verschoonbare termijnoverschrijding)
.Feiten of omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar doen maken zijn evenwel gesteld noch gebleken.
8. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaren.
9. In een geval als het onderhavige, waarin het beroep wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk wordt verklaard, komt de rechtbank aan een inhoudelijke beoordeling van de aanslag niet toe.

4.Geschil in hoger beroep

4.1.
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in de eerste plaats in geschil of het bij de rechtbank ingestelde beroep van belanghebbende ontvankelijk is. Indien dit het geval is, dan is de hoogte van de aanslag IB voor het jaar 2011 in geschil.
4.2.
In hoger beroep voert belanghebbende aan dat zij, gelet op een aantekening in haar agenda van 2013, haar beroepschrift tijdig op 11 april heeft ingediend, dus voor het einde van de indieningstermijn van 16 april 2013. De inspecteur meent dat de rechtbank een juiste uitspraak heeft gedaan.

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Nu ook het Hof van oordeel is dat niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende het beroepschrift vóór het einde van de beroepstermijn ter post heeft bezorgd, komt het tot de conclusie dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen.
Slotsom
De slotsom is dat het bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen termen aanwezig.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. P.F. Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 18 september 2014 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.