Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
mr. M. Kalkwiekte Amsterdam,
mr. F.A.M. Knüppete Arnhem,
mr. E.J. Daalderte Den Haag,
mr. W.E. Porste Den Haag,
mr. W.E. Porste Den Haag,
mr. W.E. Porste Den Haag,
mr. W.E. Porste Den Haag,
mr. W.E. Porste Den Haag,
mr. W.E. Porste Den Haag.
1.Het geding in hoger beroep
2.Beoordeling
.2010,119) is de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW) gewijzigd met betrekking tot onder meer de financiering van volgtijdige studies (een tweede studie nadat een eerste studie is afgerond). De overheid rekent het niet langer tot haar verantwoordelijkheid om een volgtijdige studie te bekostigen. De Universiteiten brengen sindsdien aan studenten die een volgtijdige studie volgen niet het wettelijk collegegeld in rekening maar een instellingscollegegeld. Het instellingscollegegeld wordt jaarlijks door iedere universiteit afzonderlijk vastgesteld in een zogenaamd vaststellingsbesluit. In het studiejaar 2012/2013 bedroeg het instellingscollegegeld gemiddeld € 11.980,-- per jaar.
onderdeel F van grief Cbetoogt bevatten het incidenteel vonnis, waarin de rechtbank zich bevoegd achtte, en het vonnis, waarin de rechtbank SCAU niet-ontvankelijk heeft verklaard, derhalve geen met elkaar strijdige oordelen. Dat de rechtbank in rechtsoverweging 4.1 van het incidenteel vonnis heeft overwogen dat de Universiteiten voorshands onvoldoende hebben toegelicht dat de rechtsgang bij het CBHO met voldoende waarborgen is omkleed, doet daar niet aan af omdat de rechtbank op dit kennelijk voorlopige oordeel in het vonnis is teruggekomen. Grief A en onderdeel F van grief C zijn dus tevergeefs opgeworpen.
grieven B en Cstrekken ten betoge dat de procedure voor het CBHO geen met voldoende waarborgen omklede rechtsgang is.
als zodanig(cursivering hof) niet kan toetsen. Grief B en onderdeel A en E van grief C missen derhalve een deugdelijke feitelijke grondslag en kunnen daarom niet slagen.
onderdeel B van grief Cbetoogt SCAU verder dat de uitspraken van het CBHO ten aanzien van de bijzondere universiteiten onjuist zijn. De bijzondere universiteiten gedoeld wordt op de Radboud Universiteit, de Universiteit van Tilburg en de Vrije Universiteit- hebben een privaatrechtelijke grondslag, zodat -anders dan het CBHO oordeelt- hun vaststellingsbesluiten geen algemeen verbindende voorschriften zijn, aldus SCAU.
onderdeel C van grief C, kan van studenten niet verlangd worden dat zij zich eerst inschrijven bij een universiteit alvorens zij kunnen ageren tegen de hoogte van het instellingscollegegeld op grond van een volgens hen onverbindend vaststellingsbesluit. Voor aspirant-studenten geldt dat des te sterker,
grieven D en E, omdat dezen zich (nog) niet hebben ingeschreven en dus niet bij het CBHO beroep kunnen instellen.
onderdelen D en G van grief Clenen zich voor gezamenlijke behandeling, omdat zij beide de positie van SCAU in dit geding aan de orde stellen. SCAU heeft nadat de rechtbank het vonnis had uitgesproken haar statuten gewijzigd. Volgens haar blijkt uit de gewijzigde statutaire doelstelling, hiervoor aangehaald onder 2.2.3, dat zij zowel een eigen belang heeft bij deze procedure als opkomt voor een algemeen belang.