Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief Iheeft aangevoerd dat niet valt uit te sluiten dat andere metselaars, die [Y] op het werk heeft ingezet nadat [X] zijn mensen had teruggetrokken in de periode dat [A] al praktisch failliet was, de gewraakte metselwerkzaamheden hebben verricht, faalt de grief. [X] heeft met dit betoog de gemotiveerde stellingen van [Y] in eerste aanleg (akte 16 februari 2011, randnummer 5; akte 28 september 2011, randnummer 15), waarbij zij onder meer erop heeft gewezen dat [X] ter zake van de desbetreffende metselwerkzaamheden facturen bij [Y] heeft ingediend, ook in hoger beroep niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken.
naar eigen zeggenmelding [heeft] gemaakt van voor haar zichtbare gebreken in de wijze waarop de DPC-folie was aangebracht’. De rechtbank heeft daarmee niet overwogen dat [X] aan haar waarschuwingsplicht jegens [A] heeft voldaan, maar heeft uit deze verklaring van [X] slechts afgeleid dat [X] ‘kennelijk in staat was om hieromtrent een deskundig oordeel te vellen’. Mede daarom heeft de rechtbank het verweer verworpen dat [X] niet deskundig was en dus niet heeft kunnen waarschuwen voor fouten van derden bij het aanbrengen van de DPC-folie. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat [X] haar verweer dat zij tijdig heeft gewaarschuwd voor slecht of niet aangebracht DPC-folie, niet heeft onderbouwd. In het kader hiervan heeft de rechtbank betekenis toegekend aan de, onbestreden gebleven, stelling van [Y] dat [X] meldingen van ongeregeldheden op het werk in een handgeschreven faxbericht aan [Y] placht te bevestigen en dat een dergelijke bevestiging ontbreekt ten aanzien van niet of gebrekkig aangebracht DPC-folie. Ook in hoger beroep heeft [X] deze door [Y] geschetste gebruikelijke gang van zaken en het ontbreken van een ter zake dienende bevestiging niet bestreden. Ten slotte heeft de rechtbank in hoger beroep onbestreden geoordeeld dat niet valt in te zien dat fout aangebrachte DPC-folie onzichtbaar was voor [X]. De conclusie is dat [X] in eerste aanleg en in hoger beroep niet althans onvoldoende gemotiveerd heeft bestreden dat voor haar, voorafgaand aan het verrichten van de met [A] overeengekomen metselwerkzaamheden, kenbaar was dat derden DPC-folie niet of gebrekkig hadden aangebracht. De rechtbank heeft verder onbestreden overwogen dat [X] wist dat het optreden van lekkageschade als gevolg van ontbrekend of gebrekkig aangebracht DPC-folie relatief zeker zou zijn, alsmede dat de potentiële schade relatief hoog zou zijn, omdat bij optreden van lekkageschade het metselwerk moet worden afgebroken en na het aanbrengen van een oplossing weer moet worden hersteld. Het hof is dan ook van oordeel dat [X], door van de door derden gemaakte fouten geen melding te maken en deze aan het zicht te onttrekken door middel van metselwerk, jegens [A] als hoofdaannemer toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen. [X] heeft niet bestreden dat zij wist van de hoofdrol en het belang van [Y] bij een juiste uitvoering van het werk, te meer omdat een en ander speelde in de periode dat partijen de BJB-overeenkomst al waren aangegaan en [A] al praktisch failliet was. Toch heeft zij [Y] niet gewaarschuwd voor meergenoemde fouten van derden waardoor zij de gerechtvaardigde belangen van [Y] heeft verwaarloosd. In het licht van het te hanteren toetsingskader heeft de rechtbank tegen deze achtergrond dan ook terecht geoordeeld dat [X] jegens [Y] onrechtmatig heeft gehandeld. [X] heeft in hoger beroep geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel kunnen leiden. De conclusie van al het voorgaande is dat grief I geen succes heeft.
vermeerdering van eis in hoger beroepgevorderde bedrag, aldus nog steeds [X].