Uitspraak
Samio Tax,
mr. J. Breeveldte Amsterdam,
mr. T. Farberte Amsterdam.
1.Het geding in hoger beroep
€ 900,-.
2.Feiten
grief Ibetoogt [appellant] dat de kantonrechter onder 1.2 ten onrechte heeft aangenomen dat de daar genoemde brief niet gedateerd is. De grief faalt, omdat de desbetreffende brief niet is voorzien van de datum waarop zij geschreven of verzonden is en dus als ongedateerd moet worden beschouwd.
3.Beoordeling
€ 354,30 bruto exclusief vakantiegeld betaald – het hof begrijpt: het loon verschuldigd tot 7 mei 2013 – in plaats van het overeengekomen loon van € 1.569,- bruto per maand. [geïntimeerde] stelt vanaf 7 mei 2013 wegens ziekte verhinderd te zijn geweest de overeengekomen arbeid te verrichten. Hij heeft zich bij [appellant] ziek gemeld, aan deze meegedeeld zich beschikbaar te houden voor arbeid zodra en voor zover hij hersteld zou zijn en [appellant] aangesproken tot doorbetaling van loon vanaf zijn ziekmelding tot de einddatum van de arbeidsovereenkomst. Nadat hij [appellant] tot dit laatste niet bereid had gevonden, heeft [geïntimeerde] in kort geding de veroordeling van [appellant] gevorderd, kort gezegd en voor zover van belang, tot doorbetaling van het overeengekomen loon van € 1.569,- bruto per maand, te verminderen met het hiervoor genoemde bedrag van € 354,30 bruto en te vermeerderen met de verhoging bedoeld in artikel 7:625 BW en de wettelijke rente. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen zoals in het dictum van het bestreden vonnis onder I en II omschreven, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in eerste aanleg. Tegen dit oordeel en de daartoe leidende overwegingen komt [appellant] in hoger beroep op met vier grieven.
grieven II tot en met IV, in onderlinge samenhang, betogen dat op [appellant] geen verplichting tot betaling van loon aan [geïntimeerde] meer rust, aangezien [geïntimeerde] de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 7 mei 2013 heeft opgezegd en de overeenkomst daardoor is geëindigd. Deze grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking. Hierbij moet het hof, als in kort geding beslissende rechter, zich richten naar de waarschijnlijke uitkomst van een eventuele bodemprocedure tussen partijen en oordelen aan de hand van de feiten zoals die in het huidige geding naar voren zijn gekomen, zonder dat daarbij ruimte is voor nader onderzoek ter zake van die feiten. Dit leidt tot de volgende beoordeling.
€ 900,-, reeds omdat dit een eis in reconventie betreft die naar volgt uit het bepaalde in artikel 137 Rv in verbinding met artikel 353, eerste lid, Rv niet voor het eerst in hoger beroep kan worden ingesteld. [geïntimeerde] zal, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.