ECLI:NL:GHAMS:2014:4022

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 september 2014
Publicatiedatum
1 oktober 2014
Zaaknummer
200.094.858/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhoging van het onderzoeksbudget en vergoeding van de onderzoeker in een enquêteprocedure

In deze beschikking van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 18 september 2014, wordt de verhoging van het onderzoeksbudget en de vergoeding van de onderzoeker in een enquêteprocedure behandeld. De zaak betreft de besloten vennootschap M.L. Investments B.V. (verzoekster) tegen Body Control Concepts Holding B.V. (verweerster) en andere belanghebbenden. De Ondernemingskamer heeft eerder een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van de verweerster, waarbij een onderzoeksbudget was vastgesteld. De onderzoeker heeft verzocht om verhoging van het budget, omdat er onvoorziene kosten waren gemaakt door een grotere hoeveelheid informatie die moest worden geanalyseerd en verwerkt. De verzoekster en belanghebbenden hebben bezwaar gemaakt tegen deze verhoging, maar de Ondernemingskamer oordeelt dat de verzoeken van de onderzoeker gerechtvaardigd zijn. De Ondernemingskamer heeft besloten het onderzoeksbudget te verhogen tot € 35.000 (exclusief BTW) en de vergoeding van de onderzoeker op dat bedrag vast te stellen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.094.858/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 18 september 2014
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
M.L. INVESTMENTS B.V.,
gevestigd te Zevenaar,
VERZOEKSTER,
advocaat:
mr. C.W. Reintjes, kantoorhoudende te Duiven,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BODY CONTROL CONCEPTS HOLDING B.V.,
gevestigd te Opijnen,
VERWEERSTER,
niet verschenen,
e n t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HAGEBOSCH BEHEER B.V.,
gevestigd te Opijnen,
BELANGHEBBENDE,
advocaat:
mr. E.P.M. Smit,kantoorhoudende te Vught,
e n t e g e n

2 mr. B.M. KÖNIG,

in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Body Control Concepts Holding B.V.,
kantoorhoudende te Nijmegen,
BELANGHEBBENDE,
advocaat:
mr. J. Schröder, kantoorhoudende te Nijmegen,
e n t e g e n

3 [A],

wonende te [....],
BELANGHEBBENDE,
advocaat:
mr. A.K. Doornbosch, kantoorhoudende te Assen.

1.Het verloop van het geding

1.1
In het vervolg zal verzoekster worden aangeduid met ML Investments, verweerster met BCCH, belanghebbende 1 met Hagebosch Beheer, belanghebbende 2 met de curator en belanghebbende 3 met [A].
1.2
Voor het verloop van het geding verwijst de Ondernemingskamer naar haar beschikkingen in deze zaak van 14 en 17 oktober 2011, 3 februari 2012, 7 maart 2012, 26 augustus 2014 (alle met zaaknummer 200.094.858/01 OK) en 24 februari 2014 (met zaaknummer 200.094.858/02 OK).
1.3
Bij de beschikkingen van 14 en 17 oktober 2011 heeft de Ondernemingskamer - voor zover thans van belang - een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van BCCH over de periode vanaf 29 april 2008, mr. P.R. Dekker benoemd tot onderzoeker, het bedrag dat het onderzoek ten hoogste mag kosten vastgesteld op € 15.000 (exclusief BTW), bij wijze van onmiddellijke voorziening en vooralsnog voor de duur van het geding drs. L.M. Rutgers van Rozenburg benoemd tot commissaris van BCCH en de algemene vergadering van aandeelhouders van BCCH verboden om besluiten te nemen die wijziging brengen in de samenstelling van het bestuur van BCCH, behoudens met unanieme stemmen.
1.4
Bij de beschikking van 3 februari 2012 heeft de Ondernemingskamer Rutgers van Rozenburg uit zijn functie van commissaris ontheven.
1.5
Bij de beschikking van 7 maart 2012 heeft de Ondernemingskamer het onderzoeksbudget verhoogd tot € 22.500 (exclusief BTW).
1.6
Bij brief (met bijlagen) van 18 augustus 2014 heeft de onderzoeker de Ondernemingskamer verzocht om het onderzoeksbudget tot een bedrag van € 35.000 (exclusief BTW) te verhogen en zijn vergoeding overeenkomstig artikel 2:350 lid 3 BW op dat bedrag te bepalen. De onderzoeker heeft daartoe als bijlagen een declaratie-overzicht en (concept)-declaraties inclusief urenspecificaties met betrekking tot de verrichte werkzaamheden overgelegd. Het declaratie-overzicht sluit op een bedrag van € 38.925,80 (exclusief BTW).
1.7
Bij de beschikking van 26 augustus 2014 heeft de Ondernemingskamer bepaald dat het op die dag ter griffie van de Ondernemingskamer neergelegde verslag met bijlagen van het bij beschikking van 14 oktober 2011 bevolen onderzoek ter griffie van de Ondernemingskamer ter inzage ligt voor belanghebbenden.
1.8
Bij e-mail van 10 september 2014 heeft mr. Smit de Ondernemingskamer laten weten dat Hagebosch Beheer zich ten aanzien van de verzoeken van de onderzoeker refereert aan het oordeel van de Ondernemingskamer. Bij brief van 10 september 2014 heeft mr. Reintjes, namens ML Investments, de Ondernemingskamer verzocht de verzoeken van de onderzoeker af te wijzen. Ook mr. Doornbosch, namens [A], heeft bij brief van 10 september 2014 verzocht de verzoeken van de onderzoeker af te wijzen. Van de curator is in dit verband niet vernomen.

2.De gronden van de beslissing

2.1
Ter toelichting van zijn verzoek tot verhoging van het onderzoeksbudget heeft de onderzoeker aangevoerd, dat (i) nadat het onderzoek laat op gang is gekomen en toen pas afspraken konden worden gepland, er een onvoorziene hoeveelheid informatie is uitgewisseld, geanalyseerd en verwerkt, en (ii) de reacties op het in juni 2014 toegezonden concept-rapport omvangrijk zijn geweest en verwerking daarvan veel tijd heeft gekost.
2.2
ML Investments en [A] hebben als bezwaar aangevoerd dat de onderzoeker het verzoek tot kostenverhoging niet tijdig heeft ingediend en partijen hiermee voor een voldongen feit heeft gesteld.
2.3
Naar het oordeel van de Ondernemingskamer verdient het in het algemeen de voorkeur dat een kostenverhoging gevraagd wordt, zodra voldoende duidelijk is dat het eerder vastgestelde bedrag niet toereikend is. Dat de onderzoeker ten tijde van indiening van het verzoek het eerder vastgestelde onderzoeksbudget van € 22.500 reeds had overschreden, brengt op zichzelf echter nog niet mee dat hij het verzoek ontijdig heeft gedaan. Ook de - niet bestreden - toelichting van de onderzoeker op zijn verzoek rechtvaardigt een dergelijke conclusie in dit geval niet.
2.4
Voorts hebben ML Investments en [A] bezwaren geuit die zien op de aard en de omvang van de door de onderzoeker verrichte werkzaamheden. Allereerst miskennen zij daarmee dat de onderzoeker in beginsel vrij is in de inrichting van het onderzoek en het verslag. Gelet op de inhoud en omvang van het verslag komt het aantal aan het onderzoek bestede uren de Ondernemingskamer evenmin onredelijk voor. Hun overige bezwaren - dat bevindingen en conclusies in het onderzoeksverslag onjuist zijn en dat het saldo van de boedelrekening van de failliete vennootschap onvoldoende is voor betaling van de onderzoekskosten - staan aan de toewijsbaarheid van de hier aan de orde zijnde verzoeken niet in de weg.
2.5
Nu daartegen geen verdere bezwaren zijn aangevoerd en de verzoeken van de onderzoeker de Ondernemingskamer ook niet onredelijk voorkomen, mede in aanmerking genomen dat de onderzoeker zijn verzoeken ten opzichte van het overgelegde declaratie-overzicht enigszins heeft gematigd (zie 1.6 hiervoor), zal zij - met gelijktijdige verhoging van het maximum tot dat bedrag - de vergoeding van de onderzoeker overeenkomstig artikel 2:350 lid 3 BW bepalen op het door hem verzochte bedrag.

3.De beslissing

De Ondernemingskamer:
verhoogt het bedrag dat het bij de beschikking van 14 oktober 2011 in deze zaak bevolen onderzoek ten hoogste mag kosten tot € 35.000 (exclusief BTW);
bepaalt de vergoeding van de onderzoeker op € 35.000 (exclusief BTW);
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Ingelse, voorzitter, mr. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar en
mr. G.C. Makkink, raadsheren, en G.A. Cremers en drs. J. van den Belt, raden, in tegenwoordigheid van mr. R. Verheggen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 18 september 2014.