ECLI:NL:GHAMS:2014:4019

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2014
Publicatiedatum
1 oktober 2014
Zaaknummer
23-005442-11
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en gebruik van een niet op naam gesteld reisdocument

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Alkmaar. De verdachte, geboren in Polen en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van mensenhandel in vereniging en het opzettelijk gebruik maken van een niet op naam gesteld reisdocument. De tenlastelegging omvatte meerdere slachtoffers, waaronder [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], die door de verdachte en zijn mededaders zijn geworven, vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting. De verdachte zou hen misleid hebben over hun arbeidsmogelijkheden in Nederland en hen gedwongen hebben om te werken onder ongunstige omstandigheden, waarbij zij niet of nauwelijks betaald werden. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de verklaringen van de slachtoffers en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mensenhandel, terwijl het feit werd gepleegd door twee of meer verenigde personen. De verdachte werd vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, waaronder de feiten 2 en 5, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij zich schuldig had gemaakt aan deze feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en moest schadevergoeding betalen aan de benadeelde partijen. Het hof oordeelde dat de verdachte misbruik had gemaakt van de kwetsbare positie van de slachtoffers en dat hij hen had uitgebuit voor zijn eigen financieel gewin. De uitspraak benadrukt de ernst van mensenhandel en de noodzaak om slachtoffers te beschermen.

Uitspraak

parketnummer: 23-005442-11
datum uitspraak: 11 september 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 8 december 2011 in de strafzaak onder parketnummer 14-810161-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1961,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van de onderzoeken ter terechtzitting in hoger beroep van 11 mei 2012 en 28 augustus 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, de onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 19 april 2010 tot en met 11 augustus 2010, in de gemeente Amsterdam en/of in het arrondissement Alkmaar en/of (elders) in de provincie Noord-Holland, in ieder geval in/vanuit Nederland en/of Polen en/of Oekraïne, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) door dwang en/of geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of (een) ander(e) feitelijkhe(i)d(en) en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
- een ander, te weten een persoon, genaamd [slachtoffer 1], heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, (telkens) met het oogmerk van uitbuiting van die persoon;
en/of - deze [slachtoffer 1] (telkens) heeft gedwongen en/of heeft bewogen zich beschikbaar te stellen voor het verrichten van arbeid en/of diensten, dan wel door voornoemde middelen (telkens) enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) en/of redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat die persoon zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten;
en/of - (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1];
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) (onder meer) - tegen die [slachtoffer 1] verteld dat hij in Nederland (legaal) arbeid kon verrichten en/of meer geld kon verdienen dan in Oekraïne
en/of - die [slachtoffer 1] in Nederland (vanuit Amsterdam) naar een verblijfplaats vervoerd
en/of voor die [slachtoffer 1] onderdak geregeld
en/of - die [slachtoffer 1] één of meer geldbedrag(en), (waaronder een bedrag van 600 euro), (voor bemiddelingskosten) laten betalen
en/of - die [slachtoffer 1] één of meerma(a)l(en) voorzien van (een) vals(e) en/of vervalst(e) (identiteits)document(en)
en/of - die [slachtoffer 1] één of meerma(a)l(en) naar en/of van (een) bedrij(f)(ven), alwaar hij arbeid kon of moest verrichten, gebracht en/of opgehaald
en/of - die [slachtoffer 1] bij één of meer bedrij(f)(ven) arbeid laten verrichten en/of - die [slachtoffer 1] één of meerma(a)l(en) niet of nauwelijks of niet volledig betaald voor het verrichten van (die) arbeid
en/of - een gedeelte van het door die [slachtoffer 1] verdiende geld laten afstaan aan hem, verdachte,
en/of zijn mededader(s)
en/of - aldus en/of op enigerlei andere wijze een situatie gecreëerd, waarin hij, verdachte,
en/of zijn mededader(s) door de feitelijke verhoudingen een overwicht verkregen over die [slachtoffer 1];
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 september 2009 tot en met 31 maart 2010 en/of de periode van 7 juli 2010 tot en met 21 september 2010, in elk geval in de periode van 1 september 2009 tot en met 21 september 2010, in het arrondissement Alkmaar en/of (elders) in de provincie Noord-Holland, in ieder geval in/vanuit Nederland en/of Polen en/of Oekraïne, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) door dwang en/of geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of (een) ander(e) feitelijkhe(i)d(en) en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
- een ander, te weten een persoon, genaamd [slachtoffer 2], heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, (telkens) met het oogmerk van uitbuiting van die persoon;
en/of - deze [slachtoffer 2] (telkens) heeft gedwongen en/of heeft bewogen zich beschikbaar te stellen voor het verrichten van arbeid en/of diensten, dan wel door voornoemde middelen (telkens) enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) en/of redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat die persoon zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten;
en/of - (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 2]; immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) (onder meer) - die [slachtoffer 2] (vanuit Alkmaar) naar een verblijfplaats (in Callantsoog) vervoerd en/of voor die [slachtoffer 2] (aldaar) onderdak en/of huisvesting geregeld en/of - die [slachtoffer 2] één of meerma(a)l(en) voorzien van (een) vals(e) en/of vervalst(e) (identiteits)document(en) en/of - die [slachtoffer 2] één of meerma(a)l(en) naar en/of van (een) bedrij(f)(ven), alwaar hij arbeid kon of moest verrichten, gebracht en/of opgehaald
en/of - die [slachtoffer 2] bij één of meer bedrij(f)(ven) arbeid laten verrichten
en/of - die [slachtoffer 2] niet of nauwelijks of niet volledig betaald voor het verrichten van (die) arbeid en/of - een gedeelte van het door die [slachtoffer 2] verdiende geld laten afstaan aan hem, verdachte,
en/of zijn mededader(s) en/of - aldus en/of op enigerlei andere wijze een situatie gecreëerd, waarin hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) door de feitelijke verhoudingen een overwicht verkregen over die [slachtoffer 2];
3.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 15 juni 2010 tot en met 18 februari 2011, in elk geval in de periode van 15 juni 2010 tot en met 30 september 2010, in de gemeente Amsterdam en/of in het arrondissement Alkmaar en/of (elders) in de provincie Noord-Holland, in ieder geval in/vanuit Nederland en/of Polen en/of Oekraïne, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) door dwang en/of geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of (een) ander(e) feitelijkhe(i)d(en) en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
- een ander, te weten een persoon, genaamd [slachtoffer 3], heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, (telkens) met het oogmerk van uitbuiting van die persoon;
en/of - deze [slachtoffer 3] (telkens) heeft gedwongen en/of heeft bewogen zich beschikbaar te stellen voor het verrichten van arbeid en/of diensten, dan wel door voornoemde middelen (telkens) enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) en/of redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat die persoon zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten;
en/of - (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 3]; immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) (onder meer) - tegen die [slachtoffer 3] verteld dat hij in Nederland (legaal) arbeid kon verrichten en/of meer geld kon verdienen dan in Oekraïne en/of - die [slachtoffer 3] in Nederland (vanuit Amsterdam) naar een verblijfplaats vervoerd
en/of voor die [slachtoffer 3] onderdak geregeld
en/of - die [slachtoffer 3] één of meer geldbedrag(en) (waaronder een bedrag van 550 euro) (voor bemiddelingskosten) laten betalen
en/of - die [slachtoffer 3] verteld dat hij niets mocht zegggen als hij door de politie werd aangehouden en/of - die [slachtoffer 3] voorgehouden dat hij uitgezet zou worden uit Nederland of zou worden opgesloten in de gevangenis
en/of - die [slachtoffer 3] één of meerma(a)l(en) voorzien van (een) vals(e) en/of vervalst(e) (identiteits)document(en) en/of - die [slachtoffer 3] één of meerma(a)l(en) naar en/of van (een) bedrij(f)(ven), alwaar hij arbeid kon of moest verrichten, gebracht en/of opgehaald
en/of - die [slachtoffer 3] bij één of meer bedrij(f)(ven) arbeid laten verrichten
en/of -die [slachtoffer 3] niet of nauwelijks of niet volledig betaald voor het verrichten van (die) arbeid en/of - een gedeelte van het door die [slachtoffer 3] verdiende geld laten afstaan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) en/of - aldus
en/of op enigerlei andere wijze een situatie gecreëerd, waarin hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) door de feitelijke verhoudingen een overwicht verkregen over die [slachtoffer 3];
4.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 19 april 2010 tot en met 31 december 2010, in de gemeente Amsterdam en/of in het arrondissement Alkmaar en/of (elders) in de provincie Noord-Holland, in ieder geval in/vanuit Nederland en/of Polen en/of Oekraïne, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) door dwang en/of geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of (een) ander(e) feitelijkhe(i)d(en) en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
- een ander, te weten een persoon, genaamd [slachtoffer 4], heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, (telkens) met het oogmerk van uitbuiting van die persoon;
en/of - deze [slachtoffer 4] (telkens) heeft gedwongen en/of heeft bewogen zich beschikbaar te stellen voor het verrichten van arbeid en/of diensten, dan wel door voornoemde middelen (telkens) enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) en/of redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat die persoon zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten;
en/of - (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 4]; immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) (onder meer) - tegen die [slachtoffer 4] verteld dat hij in Nederland (legaal) arbeid kon verrichten en/of meer geld kon verdienen dan in Oekraïne en/of - die [slachtoffer 4] in Nederland (vanuit Amsterdam) naar een verblijfplaats vervoerd
en/of voor die [slachtoffer 4] onderdak geregeld
en/of - die [slachtoffer 4] één of meer geldbedrag(en) (waaronder een geldbedrag van 800 euro) (voor bemiddelingskosten) laten betalen
en/of - die [slachtoffer 4] één of meerma(a)l(en) voorzien van (een) vals(e) of vervalst(e) (identiteits)document(en)
en/of - die [slachtoffer 4] één of meerma(a)l(en) naar en/of van (een) bedrij(f)(ven), alwaar hij arbeid kon of moest verrichten, gebracht en/of opgehaald
en/of - die [slachtoffer 4] bij één of meer bedrij(f)(ven) arbeid laten verrichten en/of - die [slachtoffer 4] niet of nauwelijks of niet volledig betaald voor het verrichten van (die) arbeid
en/of - een gedeelte van het door die [slachtoffer 4] verdiende geld laten afstaan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) en/of - die [slachtoffer 4] medegedeeld dat - als hij niet betaalde - hij/zij aan een uitzendbureau en/of (een) derde(n) zoud(en) vertellen dat hij, [slachtoffer 4], (een) (identiteits)document(en) gestolen zou hebben
en/of - die [slachtoffer 4] medegedeeld dat - als hij niet betaalde - hij weggejaagd zou worden en/of geen werk meer zou krijgen
en/of - aldus en/of op enigerlei andere wijze een situatie gecreëerd, waarin hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) door de feitelijke verhoudingen een overwicht verkregen over die [slachtoffer 4];
5.
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 september 2009 tot en met 22 maart 2011, in elk geval in de periode van 01 september 2009 tot en met 31 december 2010, in de gemeente(n) Amsterdam en/of Heerhugowaard en/of Zijpe en/of (elders) in de provincie Noord-Holland en/of (elders) in Nederland en/of in Polen en/of in Oekraïne, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
één of meer perso(o)n(en), te weten een persoon, genaamd [slachtoffer 1], en/of een persoon, genaamd [slachtoffer 2], en/of een persoon, genaamd [slachtoffer 3], en/of een persoon, genaamd [slachtoffer 4], en/of één of meer ander(e) perso(o)n(en) behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen, in elk geval een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad,
of hem/hen/haar daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft,
en/of die perso(o)n(en) uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in genoemd(e) land(en) en/of sta(a)t(en), immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (onder meer) - tegen betaling van (een) geldbedrag(en) - voornoemd(e) perso(o)n(en) - die niet over een verblijfstitel voor Nederland beschikte(n) - informatie verstrekt over de reis (vanuit Oekraine) naar Nederland en/of hem/haar/hen, toen hij/zij in Nederland arriveerde(n), vervoerd en/of (verder) begeleid in hun/haar/zijn reis in Nederland en/of huisvesting en/of onderdak en/of werk voor haar/hem/hen geregeld en/of haar/hem/hen (een) niet op zijn/haar/hun naam gestelde paspoort(en) en/of (identiteits)document(en) verstrekt,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang en/of dat verblijf wederrechtelijk was,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van bovenomschreven feit(en) een beroep en/of een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
6.
hij op of omstreeks 22 maart 2011 in de gemeente Heerhugowaard opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument, te weten een Pools paspoort (nummer [nummer]), ten name van [naam 1], welk gebruik hierin bestond dat verdachte zich ten overstaan van een opsporingsambtenaar, genaamd [naam 2], hoofdagent van de vreemdelingenpolitie, met dat paspoort heeft gelegitimeerd en/of dat paspoort aan hem overhandigd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is, anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 en 5 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Overwegingen vrijspraak feit 2

De verdachte wordt verweten dat hij zich ten opzichte van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) in vereniging schuldig heeft gemaakt aan drie verschillende modaliteiten van mensenhandel én, gelet op de wijze waarop de tenlastelegging is vormgegeven, dat hij daarbij gebruik heeft gemaakt van de middelen dwang, geweld of andere feitelijkheden, van dreiging met geweld of andere feitelijkheden, van afpersing, fraude of misleiding, dan wel misbruik heeft gemaakt van een uit een feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht of van een kwetsbare positie.
Uit de verklaringen van [slachtoffer 2] komt het volgende naar voren. In de tenlastegelegde periode van
-grofweg - 1 september 2009 tot en met 21 september 2010 is hij op eigen gelegenheid meermalen Nederland ingereisd om werk te zoeken. Tijdens de verblijven van [slachtoffer 2] in Nederland heeft de verdachte hem met regelmaat werk bezorgd. Door toedoen van de verdachte is het loon voor de werkzaamheden die [slachtoffer 2] na tussenkomst van de verdachte heeft verricht, echter niet of (lang) niet volledig uitbetaald. De verdachte zou [slachtoffer 2] meermalen hebben beloofd dat hij [slachtoffer 2] alles zou terugbetalen. [slachtoffer 2] hoopte wel dat hij dat zou doen, maar aan het eind van zijn ervaringen met de verdachte realiseerde [slachtoffer 2] zich dat de verdachte zijn afspraken niet nakwam.
Tegen deze achtergrond is door de advocaat-generaal gesteld dat bewezen kan worden dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht.
Het hof overweegt dat de wetgever bij dit laatste het oog heeft gehad op het brengen van een ander in een afhankelijke situatie waarin deze in diens keuzevrijheid wordt beperkt. Als factor die daarbij van belang kan zijn heeft de wetgever genoemd de omstandigheid dat die ander geen legale verblijfsstatus heeft.
[slachtoffer 2] had in de tenlastegelegde periode in Nederland geen legale verblijfsstatus. Daardoor werd [slachtoffer 2] in een zekere zin beperkt in zijn keuze om, als een andere mondige werknemer in Nederland, naar aanleiding van het uitblijven van (volledige) betalingen passende (rechts)maatregelen te nemen. Anderzijds kan niet worden gezegd [slachtoffer 2], al dan niet vanwege zijn verblijfsstatus, in een rechtens relevante mate afhankelijk van de verdachte was. Zo heeft [slachtoffer 2] het er diverse malen zelf toe geleid dat hij werk kreeg bij andere werkgevers, zorgde hij voor zijn eigen onderdak en heeft een paspoort voor zichzelf geregeld. Hij voelde zich, in zijn eigen woorden, ‘een idioot, maar geen slachtoffer van de verdachte’ en is hij door de verdachte ‘niet echt aan het lijntje gehouden’. In dit licht kan niet worden gezegd dat misbruik is gemaakt van een uit een feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.
Evenmin ziet het hof voldoende aanknopingspunten om te kunnen oordelen dat ten opzichte van [slachtoffer 2] één van de andere tenlastegelegde middelen is ge- of misbruikt. De rechtbank heeft de verdachte dan ook terecht vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde, wat er verder ook zij van hetgeen zij daaraan ten grondslag heeft gelegd.

Overwegingen vrijspraak feit 5

Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde is het hof, met de advocaat-generaal en de verdediging, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de grensoverschrijdende smokkel van de onder feit 5 genoemde vier personen, nu dezen beschikten over geldige reispapieren, in het bijzonder een geldig visum.
Dan ligt de vraag nog voor of de verdachte, al dan niet met anderen, kan worden verweten dat hij, toen bedoelde personen zich enige tijd in Nederland bevonden en de geldigheid van hun verblijfstatus verliep door het verlopen van het toeristenvisum, deze personen uit winstbejag behulpzaam is geweest bij de voortzetting van dat verblijf, wetende of vermoedende dat dat wederrechtelijk was geworden. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend, omdat niet buiten redelijke twijfel is komen te staan dat de verdachte
in de tenlastegelegde periodedergelijke gedragingen heeft verricht.
Dit betekent dat de verdachte integraal van het hem onder 5 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.

Bewijsverweren

Ten aanzien van de feiten 1, 3 en 4
De raadsman heeft bij pleidooi verzocht de verdachte van deze feiten vrij te spreken. Hij heeft daartoe gesteld dat er geen sprake is van uitbuiting van de in de afzonderlijke feiten genoemde personen met betrekking tot huisvesting, vervoer, werkomstandigheden en financiën. Dit zou volgens hem -kort gezegd- telkens blijken uit de verklaringen van de betrokkenen en overige omstandigheden.
Het hof verwerpt dit verweer en is van oordeel dat bewezen kan worden dat sprake is geweest van (het oogmerk tot) uitbuiting van [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4].
Het hof overweegt daartoe dat uit de bewijsmiddelen het volgende kan worden afgeleid.
De verdachte en zijn medeverdachten hebben de genoemde Oekraïners naar Nederland gehaald c.q. hen hier aan huisvesting en vervoer “geholpen” met de uitsluitende bedoeling daar geld aan te verdienen. Dat de verdachte, zoals hij heeft betoogd, dit louter uit goedheid jegens de medemens heeft gedaan, wordt niet ondersteund door de stukken in het dossier.
Daarnaast hadden de verdachte en zijn medeverdachten het oogmerk deze uit Oekraïne afkomstige mannen voor het door hen te verrichten werk te weinig of helemaal niet te betalen, waarvoor een aantal keren een smoes werd bedacht, kennelijk ook om de betrokkenen aan het lijntje te houden. Dit was een van de inkomstenbronnen voor de verdachte. De verdachte en de medeverdachten hebben bovendien vrij snel na aankomst van de Oekraïners in Nederland ervoor gezorgd dat de betrokkenen een schuld aan hen hadden, die wellicht voor inwoners van landen met de euro als wettig betaalmiddel niet gigantisch is, maar voor Oekraïners wel degelijk een hoge schuldenlast vormde, gerelateerd aan een jaarinkomen in hun vaderland. Deze “schulden” vormden een andere bron van inkomsten voor de verdachte.
De betrokkenen hadden in Nederland geen legale verblijfsstatus en dit was –uiteraard- aan de verdachte en de medeverdachten bekend. Indien de betrokkenen al werden betaald was dit
zwarten nergens blijkt uit dat zij waren verzekerd tegen bedrijfsongevallen of ziekte. Omdat deze personen hier niet konden werken onder opgave van hun werkelijke identiteit en nationaliteit, heeft de verdachte en/of medeverdachte hun (kopieën van) identiteitsdocumenten verstrekt van Poolse mannen, waarvan de aangevers de gegevens dienden door te geven aan de werkgever.
De Oekraïners spraken de Nederlandse taal niet, kenden de weg niet in Nederland en waren ook door de aangegane schulden die moesten worden voldaan afhankelijk van de verdachte en zijn medeverdachten.
In een aantal gevallen heeft de verdachte of een medeverdachte dreigementen jegens een aangever uitgesproken om te voorkomen dat die persoon van het door hen gebaande pad zou afwijken.
Het hof is van oordeel dat uit de genoemde omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien valt af te leiden dat [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] in een rechtens relevante mate afhankelijk van de verdachte en zijn medeverdachten waren en dat de verdachte het oogmerk tot uitbuiting had.
Voor zover de raadsman, in aansluiting op hetgeen bij de rechtbank als verweer is gevoerd, heeft willen betogen, dat de verklaringen van aangever [slachtoffer 1] als onbetrouwbaar dienen te worden aangemerkt, dan wel dat sprake zou zijn van slechts één getuigenverklaring als bewijsmiddel, overweegt het hof als volgt.
De verklaringen van [slachtoffer 1] zijn gedetailleerd en voor een groot en belangrijk gedeelte consistent. Diens verklaringen worden bovendien op essentiële onderdelen ondersteund door andere verklaringen en bewijsmiddelen in het dossier.
Uit het geheel van bewijsmiddelen -uit verscheidene (soorten) bronnen afkomstig- kan worden afgeleid dat de handelwijze van de verdachte en zijn medeverdachten met betrekking tot de opvang, huisvesting, tewerkstelling van de betreffende Oekraïners in grote lijnen met elkaar overeen komt. Er is derhalve geen sprake van enige schending van het unis testis beginsel.
Ten aanzien van feit 6
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de verdachte vrij te spreken van dit feit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat, gezien de feitelijke gang van zaken bij het overhandigen van het paspoort door de verdachte, niet geconcludeerd kan worden dat de verdachte het oogmerk had zich met het paspoort van [naam 1] te legitimeren. De raadsman heeft er in dit verband op gewezen dat het 4 uur ’s nachts was op het moment dat de verbalisant aan de verdachte vroeg of hij zichzelf kon legitimeren en dat de verdachte slaperig was. Er werd gevraagd naar een identiteitsbewijs en de verdachte heeft vervolgens het paspoort overhandigd wat er nog lag. De raadsman heeft daar nog aan toegevoegd dat de persoon op de foto in het paspoort niet eens op de verdachte lijkt en dat de verbalisant heeft gezegd: “
Maar U bent [verdachte]
,op grond waarvan het dus niet nodig was dat de verdachte zich legitimeerde.
Het hof verwerpt ook dit verweer.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij genoemd paspoort ter legitimatie aan de opsporingsambtenaar heeft overhandigd. Het hof verwijst daartoe naar pagina 4 en 5 van het proces-verbaal van de zitting op 24 november 2011. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte hetzelfde verklaard. Uit hetgeen de raadsman heeft aangevoerd kan bezien tegen deze achtergrond niet volgen dat de verdachte
nietopzettelijk gebruik heeft gemaakt van een op naam van een andere persoon gesteld paspoort.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3, 4 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij in de periode van 19 april 2010 tot en met 11 augustus 2010, in Nederland en Oekraïne, tezamen en in vereniging met anderen,
door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
een ander, genaamd [slachtoffer 1], heeft geworven en vervoerd en gehuisvest,
met het oogmerk van uitbuiting van die persoon en deze [slachtoffer 1] heeft bewogen zich beschikbaar te stellen voor het verrichten van arbeid en opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1];
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders
- tegen die [slachtoffer 1] verteld dat hij in Nederland legaal arbeid kon verrichten en
- die [slachtoffer 1] in Nederland vanuit Amsterdam naar een verblijfplaats vervoerd en voor die
[slachtoffer 1] onderdak geregeld en
- die [slachtoffer 1] geldbedragen, waaronder een bedrag van 600 euro voor bemiddelingskosten laten betalen en
- die [slachtoffer 1] voorzien van valse identiteitsdocumenten en
- die [slachtoffer 1] naar en van bedrijven, alwaar hij arbeid kon verrichten, gebracht en opgehaald en
- die [slachtoffer 1] niet of niet volledig betaald voor het verrichten van die arbeid en
- een gedeelte van het door die [slachtoffer 1] verdiende geld laten afstaan aan hem, verdachte, en zijn mededaders en
- aldus een situatie gecreëerd, waarin hij, verdachte, en zijn mededaders door de feitelijke verhoudingen een overwicht verkregen over die [slachtoffer 1];
3.
hij in de periode van 15 juni 2010 tot en met 30 september 2010, in Nederland en Oekraïne, tezamen en in vereniging met anderen, door dreiging met feitelijkheden en door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
een ander, genaamd [slachtoffer 3], heeft geworven en vervoerd en gehuisvest, met het oogmerk van uitbuiting van die persoon en deze [slachtoffer 3] heeft bewogen zich beschikbaar te stellen voor het verrichten van arbeid en opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 3];
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders
- tegen die [slachtoffer 3] verteld dat hij in Nederland legaal arbeid kon verrichten en
- die [slachtoffer 3] in Nederland vanuit Amsterdam naar een verblijfplaats vervoerd en voor die [slachtoffer 3] onderdak geregeld en
- die [slachtoffer 3] geldbedragen, waaronder een bedrag van 550 euro voor bemiddelingskosten, laten betalen en
- die [slachtoffer 3] verteld dat hij niets mocht zeggen als hij door de politie werd aangehouden en
- die [slachtoffer 3] voorgehouden dat hij uitgezet zou worden uit Nederland of zou worden opgesloten in de gevangenis en
- die [slachtoffer 3] voorzien van een vals identiteitsdocument
- die [slachtoffer 3] naar en van bedrijven, alwaar hij arbeid kon verrichten, gebracht en opgehaald en
- die [slachtoffer 3] niet of niet volledig betaald voor het verrichten van die arbeid en
- aldus een situatie gecreëerd, waarin hij, verdachte, en zijn mededaders door de feitelijke verhoudingen een overwicht verkregen over die [slachtoffer 3];
4.
hij in de periode van 19 april 2010 tot en met 31 december 2010, in Nederland en Oekraïne, tezamen en in vereniging met anderen, door dreiging met feitelijkheden en door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
een ander, te weten een persoon, genaamd [slachtoffer 4], heeft geworven en vervoerd en gehuisvest en met het oogmerk van uitbuiting van die persoon en deze [slachtoffer 4] heeft bewogen zich beschikbaar te stellen voor het verrichten van arbeid en opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 4];
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders
- tegen die [slachtoffer 4] verteld dat hij in Nederland legaal arbeid kon verrichten
- die [slachtoffer 4] in Nederland vanuit Amsterdam naar een verblijfplaats vervoerd en voor die [slachtoffer 4] onderdak geregeld en
- die [slachtoffer 4] geldbedragen waaronder een geldbedrag van 800 euro voor bemiddelingskosten laten betalen en
- die [slachtoffer 4] voorzien van een vals identiteitsdocument en
- die [slachtoffer 4] naar en van bedrijven, alwaar hij arbeid kon verrichten, gebracht en opgehaald en
- die [slachtoffer 4] niet of niet volledig betaald voor het verrichten van die arbeid en
- een gedeelte van het door die [slachtoffer 4] verdiende geld laten afstaan aan hem, verdachte, en zijn mededaders en
- die [slachtoffer 4] medegedeeld dat - als hij niet betaalde - zij aan een uitzendbureau en derden zouden vertellen dat hij, [slachtoffer 4], een (identiteits)document gestolen zou hebben en
- aldus een situatie gecreëerd, waarin hij, verdachte, en zijn mededaders door de feitelijke verhoudingen een overwicht verkregen over die [slachtoffer 4];
6.
hij op 22 maart 2011 in de gemeente Heerhugowaard opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument, te weten een Pools paspoort (nummer [nummer]), ten name van [naam 1], welk gebruik hierin bestond dat verdachte zich ten overstaan van een opsporingsambtenaar, genaamd [naam 2], hoofdagent van de vreemdelingenpolitie, met dat paspoort heeft gelegitimeerd.
Hetgeen onder 1, 3, 4 en 6 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 3, 4 en 6 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
het onder 6 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld reisdocument.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 3, 4 en 6 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Alkmaar heeft de verdachte voor het onder 1, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die ter zitting in hoger beroep zijn gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het medeplegen van mensenhandel. In georganiseerd verband heeft de verdachte een drietal Oekraïners, die in Nederland niet mochten werken, werk laten verrichten waarvoor zij niet of nauwelijks betaald kregen. De verdachte was op de hoogte van de kwetsbare en afhankelijke positie van deze slachtoffers en heeft daar misbruik van gemaakt. De verdachte heeft zijn persoonlijk geldelijke gewin en dat van zijn mededaders uitdrukkelijk boven de vrijheid en de integriteit van de slachtoffers gesteld. De verdachte heeft zich ook gelegitimeerd met het paspoort van een ander. Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 19 augustus 2014 is hij eerder onder meer wegens het gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld paspoort onherroepelijk veroordeeld.
Het hof is van oordeel dat op dergelijke feiten slechts gereageerd kan worden met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Het hof zal een lichtere straf opleggen dan de door de advocaat-generaal gevorderde straf, nu het hof (in tegenstelling tot hetgeen de advocaat-generaal heeft gevorderd) niet alle ten laste gelegde feiten bewezen heeft verklaard. Om te voorkomen dat de verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig maakt aan dergelijke feiten, zal het hof een gedeelte van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen.
Het hof constateert dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De verdachte heeft hoger beroep ingesteld op 22 december 2011. Op 26 januari 2012 is het dossier door de griffie van het hof ontvangen. De verdachte is gedagvaard voor de terechtzitting in hoger beroep van 11 mei 2012. Het hof wijst arrest op 11 september 2014, derhalve bijna 2 jaar en 9 maanden na het aanwenden van het rechtsmiddel.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 20 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek in beginsel passend, doch zal gelet op de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM volstaan met een strafoplegging als na te melden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.192. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 600. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 600 aan materiële schade, te weten het bedrag dat de benadeelde partij aan de verdachte heeft betaald en € 500 aan immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 12.119. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.000. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.000 aan materiële schade, te weten de bemiddelingskosten € 1.450 en de woonkosten € 550 en
€ 500 aan immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is verder onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden afgewezen wat betreft een bedrag van € 2.200 voor rente op een lening alsmede voor wat betreft een bedrag van € 4.500 voor immateriële schade.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering voor wat betreft een bedrag van € 2.818 voor gederfd loon een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.903,60. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.250 aan materiële schade, te weten de bemiddelingskosten. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering voor wat betreft een bedrag van € 653,60 voor gederfd loon een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 231 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart
niet bewezendat de verdachte het onder
2 en 5 ten lastegelegde heeft begaan en
spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen
bewezen dat de verdachte het onder 1, 3, 4 en 6ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 3, 4 en 6 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.100 (duizend honderd euro) bestaande uit € 600 (zeshonderd euro) materiële schade en € 500 (vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 april 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 april 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], een bedrag te betalen van
€ 1.100 (elfhonderd euro) bestaande uit € 600 (zeshonderd euro) materiële schade en € 500 (vijfhonderd euro) immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
21 (eenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 april 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 april 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.500 (tweeduizend vijfhonderd euro) bestaande uit
€ 2.000 (tweeduizend euro) materiële schade en € 500 (vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 6.700 (zesduizend zevenhonderd euro) bestaande uit € 2.200 (tweeduizend tweehonderd euro) materiële schade en € 4.500 (vierduizend vijfhonderd euro) immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3], een bedrag te betalen van
€ 2.500 (tweeduizend vijfhonderd euro) bestaande uit € 2.000 (tweeduizend euro) materiële schade en € 500 (vijfhonderd euro) immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.250 (duizend tweehonderdvijftig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 april 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4], een bedrag te betalen van
€ 1.250 (duizend tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 april 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. H.A. van Eijk en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. A. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 september 2014.
De oudste en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[............]