ECLI:NL:GHAMS:2014:3980

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2014
Publicatiedatum
29 september 2014
Zaaknummer
23-002486-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en strafoplegging voor gewelddadige poging tot straatroof

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 juni 2014. De verdachte was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraken. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraken, conform artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

De zaak betreft een gewelddadige poging tot straatroof, waarbij de verdachte op klaarlichte dag een toerist heeft aangevallen. De verdachte heeft geprobeerd de tas van het slachtoffer te stelen, maar toen dit niet lukte, heeft hij het slachtoffer in het gezicht geslagen, wat leidde tot een bewustzijnsverlies. De vrouw van het slachtoffer werd ook aangevallen toen zij haar echtgenoot te hulp schoot. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, maar het hof oordeelde dat deze straf onvoldoende recht deed aan de ernst van de feiten en de justitiële documentatie van de verdachte. Het hof heeft de gevangenisstraf verhoogd naar 15 maanden, waarbij het ook rekening hield met eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare feiten. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 43a, 45, 57, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging, die is vernietigd en aangepast. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht.

Uitspraak

parketnummer: 23-002486-14
datum uitspraak: 26 september 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 juni 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-741209-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
adres: [adres],
thans gedetineerd in [p.i.].

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 en 4 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 september 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof ten aanzien van hetgeen de verdachte onder 3 is ten laste gelegd de bewijsmiddelen aanvult met de volgende bewijsmiddelen:
1.
Een proces-verbaal van 2 juni 2014, opgemaakt door mr. M. Vaandrager, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam en de griffier, doorgenummerde pagina 5.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 2 juni 2014 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [verbalisant], hoofdagent van politie Amsterdam Amstelland:
‘Ik vind [verdachte] altijd lijken op Christiano Ronaldo, qua hoofd en zijn tengere postuur. [verdachte] heeft een opvallend kapsel met hoog opstaand krullend haar.
[…]
Naar aanleiding van het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL132K-2013275529-2 van 7 november 2013 merk ik op dat hetgeen aan het signalement van [verdachte] opvallend is, is dat hij op Christiano Ronaldo lijkt.’
2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 12 september 2014, voor zover hier van belang inhoudende:
De voorzitter deelt als waarneming van het hof mede dat het uiterlijk van de verdachte de associatie kan oproepen met het uiterlijk van Christiano Ronaldo, vanwege de lengte en de vorm van het gezicht van de verdachte en zijn postuur. Het hof neemt tevens waar dat het haar van de verdachte aan de zijkant is opgeschoren en bovenop hoog opstaat; de verdachte heeft een smal gezicht, is lang, heeft een tenger postuur en een Noord-Afrikaans uiterlijk.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in vereniging schuldig gemaakt aan een gewelddadige poging tot straatroof op klaarlichte dag, in het bijzijn van diverse omstanders. De verdachte is daartoe op een fiets vlak langs een toerist gereden. Terwijl hij de toerist passeerde, heeft de verdachte getracht de tas van diens schouder los te rukken. Toen hem dat niet lukte, heeft de verdachte het slachtoffer in het gezicht gestompt, waarna beiden op de grond zijn gevallen, het slachtoffer met zijn hoofd tegen een bumper aanviel en kort het bewustzijn heeft verloren. Toen de vrouw van het slachtoffer uit de auto stapte om haar echtgenoot te hulp te schieten, werd zij aan haar haren getrokken en in haar buik getrapt.
De omstandigheid dat de verdachte niet in zijn opzet de tas te bemachtigen is geslaagd, is een gelukkige, die echter geenszins aan de verdiensten van de verdachte te danken is. Een dergelijk strafbaar feit heeft een enorme impact, in de eerste plaats op de slachtoffers en hun minderjarige kinderen, die moesten toezien hoe hun vader in het gezicht werd gestompt en bewusteloos op de grond terecht kwam en hoe hun moeder in haar buik werd getrapt, waarbij die kinderen, volgens een getuige, gilden en huilden. Ook voor de overige omstanders is een dergelijke straatroof een schokkende gebeurtenis. Voorts overweegt het hof dat het slachtoffer een buitenlandse toerist was. Als gevolg van het handelen van de verdachte bestaat het risico dat bij toeristen het beeld wordt opgeroepen dat Amsterdam een onveilige stad is en voor zover dat beeld al bestaat dat dit beeld wordt versterkt. In strafverzwarende zin wordt voorts in aanmerking genomen de ernstige vorm van het door de verdachte toegepaste geweld tijdens die straatroof.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een auto-inbraak. Dit soort feiten versterkt het gevoel van onveiligheid op straat en levert in het algemeen veel schade en hinder voor de betrokken slachtoffers op. In strafverzwarende zin houdt het hof rekening met het feit dat de verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 september 2014 eerder meermalen ter zake van onder meer gekwalificeerde vermogensdelicten, en ook geweldsdelicten onherroepelijk is veroordeeld, hetgeen hem er kennelijk in het geheel niet van heeft weerhouden wederom soortgelijke feiten te plegen. De laatste veroordeling is van de rechtbank Amsterdam van 13 augustus 2012, waarbij de verdachte wegens overtreding van onder meer de artikelen 311 van het Wetboek van Strafrecht is veroordeeld tot 66 dagen jeugddetentie en 100 uren werkstraf.
Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde en thans door de advocaat-generaal gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van de thans bewezen geachte feiten en dat daarmee onvoldoende rekening gehouden wordt met zijn justitiële documentatie. Om die reden zal het hof een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 43a, 45, 57, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van het onder 2 en 4 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten aanzien van de duur van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. M. Jurgens en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Dudok van Heel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 september 2014.