ECLI:NL:GHAMS:2014:3896

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2014
Publicatiedatum
22 september 2014
Zaaknummer
23-001083-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake woningoverval met geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 maart 2014. De verdachte, geboren in 1993 en thans gedetineerd, was aangeklaagd voor een woningoverval die plaatsvond op 7 september 2013 in Amsterdam en een andere diefstal op 13 augustus 2013 in Almere. De tenlastelegging omvatte onder andere het gebruik van pepperspray en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen de slachtoffers. Tijdens de zitting in hoger beroep op 5 september 2014 heeft de verdachte gedeeltelijk bekend, maar ontkende hij het gebruik van een vuurwapen. Het hof heeft de verklaringen van de slachtoffers als consistent en gedetailleerd beoordeeld en heeft geen reden gezien om aan hun verklaringen te twijfelen. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, waarbij het geweld en de bedreiging met geweld zijn vastgesteld. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf, maar het hof heeft deze straf verhoogd naar 4 jaren, rekening houdend met de ernst van de feiten en de jeugdige leeftijd van de verdachte. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij de vordering van [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk werd verklaard en de vordering van [slachtoffer 4] tot € 1.000,- werd toegewezen. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om aan de Staat een bedrag te betalen ten behoeve van het slachtoffer. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

parketnummer: 23-001083-14
datum uitspraak: 19 september 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 maart 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-650740-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres], thans gedetineerd in P.I. Flevoland, HvB Lelystad te Lelystad.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 september 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 07 september 2013 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een ring en/of een horloge en/of een loep en/of een vergrootglas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en / of het bezit van het gestolene te verzekeren welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte,
- pepperspray in het gezicht van die van [slachtoffer 1] heeft gespoten en/of
- een (vuur)wapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd van die van [slachtoffer 1] heeft geplaatst en/of gehouden;
2.
hij op of omstreeks 13 augustus 2013 te Almere met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een horloge, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en / of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte,
- een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp aan die [slachtoffer 4] heeft getoond en/of voorgehouden en/of
- dat (vuur)wapen, althans dat op een (vuur)wapen gelijkende voorwerp heeft geladen/doorgeladen en/of
- ( daarbij) tegen die [slachtoffer 4] heeft gezegd: ‘Ik neem het horloge mee’ en/of ‘Ga daar maar zitten’ en/of ‘En blijven zitten, althans woorden van gelijke aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bespreking van de gevoerde verweren

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren dat hij de loep en het vergrootglas heeft weggenomen. Voor het overige heeft de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit bekend. De verdachte heeft tevens het onder 2 ten laste gelegde feit bekend, met uitzondering van hetgeen is opgenomen bij het tweede gedachtestreepje, het doorladen van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Verdachte heeft hieromtrent verklaard dat het op een vuurwapen gelijkend voorwerp een aansteker betrof en deze niet kon worden doorgeladen.
Het hof overweegt als volgt.
Zowel aangever [slachtoffer 3] als [slachtoffer 4] hebben beiden consequent en gedetailleerd verklaard. De verklaringen vinden ondersteuning in de overige voorhanden zijnde bewijsmiddelen alsmede voor een groot deel in de verklaring van verdachte zelf. Het hof ziet dan ook geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van de aangevers. Daar komt bij dat verdachte ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit in hoger beroep heeft verklaard dat het kan zijn dat hij de loep en het vergrootglas (ook) in zijn tas heeft gestopt.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 07 september 2013 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een ring, toebehorende aan [slachtoffer 1], een horloge, toebehorende aan [slachtoffer 2], en een loep en een vergrootglas, toebehorende aan [slachtoffer 3], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, pepperspray in het gezicht van die Van [slachtoffer 1] heeft gespoten en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd van die Van [slachtoffer 1] heeft geplaatst;
2.
hij op 13 augustus 2013 te Almere met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een horloge, toebehorende aan [slachtoffer 4], welke diefstal werd voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [slachtoffer 4] heeft getoond en
- dat op een vuurwapen gelijkende voorwerp heeft doorgeladen en
- daarbij tegen die [slachtoffer 4] heeft gezegd: ‘Ik neem het horloge mee’ en ‘Ga daar maar zitten’ en ‘En blijven zitten’.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte de feiten heeft gepleegd, omdat hij werd bedreigd door derden. In het geval het Openbaar Ministerie deze stelling onaannemelijk acht, had het op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen om hier nader onderzoek naar te doen. Voorts hanteert het Openbaar Ministerie bij zijn strafeis het verkeerde criterium. De feiten kunnen niet worden beschouwd als een woningoverval. De verdachte is niet met geweld de woning binnengedrongen. De omstandigheid dat verdachtes handelen in een woning heeft plaatsgevonden, is slechts toevallig. Bovendien is een garage geen woning. De verdediging sluit zich aan bij het door de rechtbank gehanteerde criterium van een straatroof en de daarbij behorende strafmaat. Ten slotte dient rekening gehouden te worden met de jeugdige leeftijd van de verdachte, waarbij de raadsman heeft gewezen op het inmiddels in werking getreden adolescentenstrafrecht.
Het hof is van oordeel dat het door de verdediging geschetste alternatieve scenario onvoldoende aannemelijk is geworden. De verdachte heeft ook ter terechtzitting in hoger beroep de namen van zijn beweerdelijke bedreigers niet willen noemen. Tevens bevat het voorhanden zijnde dossier geen feitelijkheden die dit scenario ondersteunen. Het scenario moet derhalve als onaannemelijk terzijde worden gesteld. Het hof is - anders dan de raadsman - van oordeel dat nader onderzoek van de zijde van het Openbaar Ministerie hiertoe niet noodzakelijk was; de rechtbank heeft bedoeld scenario ook verworpen en gelet daarop had het op de weg van de verdediging gelegen om het scenario in hoger beroep zodanig te onderbouwen dat minst genomen een begin van aannemelijkheid kon blijken.
Anders dan de raadsman en de rechtbank is het hof tevens van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten wel degelijk als woningovervallen kunnen worden gekwalificeerd. De omstandigheid dat het geweld cq. de bedreiging met geweld pas in de woning heeft plaatsgevonden, maakt dit oordeel niet anders. Verdachte heeft de slachtoffers immers overvallen in hun woning dan wel in een bij de woning behorende garage.
Tenslotte overweegt het hof dat toepassing van het adolescentenstrafrecht niet mogelijk is, nu de feiten zijn gepleegd voor 1 april 2014, en de betreffende wetswijziging alleen van toepassing is op feiten gepleegd vanaf laatstgenoemde datum. Wel zal het hof bij de bepaling van de strafmaat rekening houden met de jeugdige leeftijd van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft ten aanzien van de straf in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in een korte periode tweemaal schuldig gemaakt aan een woningoverval. Verdachte heeft zich via Marktplaats voorgedaan als potentiële koper van de aangeboden goederen en heeft op die wijze toegang gekregen tot de woningen (dan wel bij de desbetreffende woning behorende garage) van de slachtoffers. Verdachte heeft de aldaar aanwezige persoon, onder meer onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, kostbare goederen afhandig gemaakt. Feiten als de onderhavige kenmerken zich doordat zij een ernstige inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en hun gevoel van veiligheid in hun woning. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke overvallen veelal langdurige en ernstige psychische gevolgen daarvan ondervinden. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij kennelijk slechts uit eigen financieel gewin heeft gehandeld. Voorts veroorzaken feiten als deze maatschappelijke onrust en brengen ze een gevoel van onveiligheid teweeg.
Het hof is van oordeel dat gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheid dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 26 augustus 2014 eerder voor een soortgelijk delict onherroepelijk is veroordeeld, een langduriger onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan die de rechtbank heeft opgelegd, passend en geboden is.
Het hof acht, alles afwegende, een straf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot materiële schadevergoeding. Deze bedraagt € 18.700,-. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen en subsidiair dat alleen de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.
Het hof is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 bewezen verklaarde. Immers was de benadeelde partij niet de eigenaar van de voorwerpen waarop de vordering ziet. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot immateriële schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.750,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,- alsmede dat de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.000,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 57, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4], een bedrag te betalen van
€ 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. E.F. Faase en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Spooren, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 september 2014.