ECLI:NL:GHAMS:2014:3893

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2014
Publicatiedatum
22 september 2014
Zaaknummer
23-004359-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de invoer van cocaïne door verdachte te Schiphol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 16 september 2013. De verdachte, geboren in 1981 en thans gedetineerd, was beschuldigd van het medeplegen van de invoer van ongeveer 6545,8 gram cocaïne op 10 december 2012 te Schiphol. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 5 september 2014 gehouden en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland, wat in strijd is met de Opiumwet.

De verdediging heeft vrijspraak bepleit, stellende dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was. De verklaringen van de getuigen, [getuige 1] en [getuige 2], werden door de verdediging als onbetrouwbaar bestempeld. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verklaringen van de getuigen, ondanks enkele inconsistenties, door objectieve bewijsmiddelen werden ondersteund. De verdachte had een cruciale rol gespeeld in de organisatie van de invoer van de cocaïne, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de getuigen.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, met aftrek van voorarrest. De straf is gegrond op de artikelen 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke delicten. De opgelegde straf is in overeenstemming met de landelijke oriëntatiepunten voor dit soort misdrijven.

Uitspraak

parketnummer: 23-004359-13
datum uitspraak: 19 september 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 16 september 2013 in de strafzaak onder parketnummer 15-800264-13 tegen
[verdachte],
geboren te[geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
adres:[adres], thans gedetineerd in PI Noord Holland Noord, Westlinge BB te Heerhugowaard.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 september 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 december 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 6545,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof de voorkeur geeft aan een andere bewijsconstructie dan de door de eerste rechter gebezigde.

Bespreking van de verweren

De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte is aangehouden naar aanleiding van de belastende verklaringen van de koeriers[getuige 1] en [getuige 2]. Ten aanzien van de verklaringen van[getuige 1] heeft de verdediging aangevoerd dat deze niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd, omdat de verklaringen onbetrouwbaar zijn nu[getuige 1] op belangrijke punten wisselend heeft verklaard. Uit het dossier blijkt daarnaast niet dat verdachte de cocaïne in de koffer van[getuige 1] heeft gestopt. Voorts heeft[getuige 1] verklaard dat hij verdachte kent. Deze stelling ontkent verdachte en wordt overigens niet ondersteund door het dossier. Ten aanzien van de verklaringen van [getuige 2] heeft de verdediging aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de cocaïne in de koffer heeft gestopt. Uit het dossier blijkt dat andere personen toegang hebben gehad tot de koffer van [getuige 2] vlak voor zijn vertrek. Voorts ontbreekt een rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut waaruit zou blijken dat het aangetroffen materiaal in de koffer van [getuige 2] cocaïne bevatte. De M.M.C. test is onvoldoende om vast te stellen dat er daadwerkelijk cocaïne in het pakket zat.
Het hof overweegt het volgende.
Op 10 december 2012 zijn [getuige 1] en [getuige 2] met dezelfde vlucht vanuit Suriname naar Schiphol gevlogen. Verdachte is eveneens met deze vlucht teruggevlogen naar Nederland. In de bodem van de koffer van zowel[getuige 1] als [getuige 2] werd een pakket met een materiaal met de uiterlijke kenmerken van cocaïne aangetroffen. Het pakket in de koffer van[getuige 1] had een nettogewicht van 3303,2 gram en het pakket in de koffer van [getuige 2] een nettogewicht van 3242,6 gram. Zowel[getuige 1] als [getuige 2] hebben verklaard dat verdachte de persoon is geweest die hun koffer heeft ‘geregeld’.
Het hof is het met de verdediging eens dat[getuige 1] op bepaalde punten wisselend heeft verklaard. De verdediging heeft aangevoerd dat om die reden de verklaringen van[getuige 1] in hun geheel als onbetrouwbaar dienen te beschouwd en niet tot het bewijs mogen worden gebezigd. Het hof trekt deze conclusie evenwel niet en overweegt het volgende.[getuige 1]’s verklaring wordt op een aantal essentiële punten ondersteund door objectieve bewijsmiddelen.[getuige 1] heeft bij de politie op 5 februari 2013 verklaard dat hij verdachte leerde kennen toen zij samen gedetineerd zaten in de P.I. Noordsingel te Rotterdam. Blijkens het proces-verbaal van 3 juni 2013, opgemaakt door verbalisant [verbalisant], hebben verdachte en[getuige 1] van 1 december 2009 tot 24 maart 2010 op dezelfde afdeling gedetineerd gezeten in de P.I. Noordsingel te Rotterdam, celnummers 131 en 128.[getuige 1] heeft voorts verklaard dat hij verdachte, die hij van een foto heeft herkend (dossier paragraaf B.1.3.), ‘[betrokkene]’ noemde. Uit het proces-verbaal PL27RP/13-009686, d.d. 21 april 2013 blijkt dat bij technisch onderzoek is vastgesteld dat in het telefoonboek van de telefoon van[getuige 1] onder de vermelding ‘[betrokkene]’ het telefoonnummer [telefoonnummer] stond. Vastgesteld is dat tussen het telefoonnummer van[getuige 1] en het telefoonnummer [telefoonnummer] (op naam van ‘[betrokkene]’) 6 keer contact is geweest. Bij de aanhouding van verdachte in zijn woning zijn in die woning twee telefoons aangetroffen. In één van de aangetroffen telefoons zat een simkaart met daaraan gekoppeld het telefoonnummer [telefoonnummer]. Tussen dit telefoonnummer en het telefoonnummer van[getuige 1] is in de periode van 1 oktober 2012 tot 15 december 2012 92 keer contact geweest. De verdachte heeft - zowel bij de politie als ter terechtzitting in hoger beroep - geen enkele aannemelijke verklaring afgelegd omtrent de reden van bezit van de simkaart die gebruikt is voor het telefonisch contact met[getuige 1]. Het hof acht derhalve de verklaring van[getuige 1] dat hij de verdachte kent, betrouwbaar en gaat er van uit dat beide genoemde nummers in gebruik waren bij verdachte.
Volgens[getuige 1] heeft verdachte tegen hem op enig moment gezegd dat hij een ticket moest kopen om naar Suriname te reizen. Blijkens een in het dossier opgenomen kwitantie 201204104 van[bedrijf] heeft[getuige 1] op 15 november 2012 bij[bedrijf] een ticket naar Suriname gekocht.[getuige 1] heeft verklaard dat bij[bedrijf] bleek dat het ticket € 950,- kostte en dat hij vervolgens de verdachte belde opdat deze hem het bedrag zou brengen. Volgens[getuige 1] heeft de verdachte zijn nichtje gestuurd om het geld te brengen. Net na sluitingstijd heeft[getuige 1] het ticket betaald (zie verklaring[getuige 1] dossier paragraaf 1.4). Uit onderzoek is gebleken dat op 15 november 2012, de dag dat[getuige 1] het ticket heeft gekocht, om 17:38 uur, 17:40 uur, 17:46 uur, 17:48, 17:52 uur en 18:27 uur contact is geweest tussen het telefoonnummer van[getuige 1] en het reeds eerder genoemde nummer [telefoonnummer], in gebruik bij de verdachte. Ook op dit punt wordt de verklaring van[getuige 1] derhalve bevestigd.
Tevens heeft[getuige 1] vanaf het moment van aanhouding consequent verklaard over de betrokkenheid van verdachte omtrent het verkrijgen van de koffer met cocaïne.[getuige 1] heeft verklaard dat zijn koffer kapot was gegaan bij de heenvlucht. Verdachte zou een nieuwe koffer regelen voor[getuige 1]. Op de dag van vertrek heeft[getuige 1] een nieuwe koffer gekregen en werd hem medegedeeld dat de code 597 was. Het betrof een zwarte Samsonite koffer. De verklaring van[getuige 1] omtrent de betrokkenheid van verdachte bij het verkrijgen van de koffer komt overeen met de verklaring die [getuige 2] heeft afgelegd omtrent het verkrijgen van de door hem naar Nederland vervoerde koffer. [getuige 2] heeft namelijk verklaard dat hij een paar dagen voor zijn vertrek naar Nederland merkte dat het slot van zijn koffer niet meer dicht kon. Verdachte zou een nieuwe koffer regelen voor [getuige 2]. De dag voor vertrek zag [getuige 2] dat op zijn bed een groene Samsonite koffer lag. Verdachte deelde hem mede dat de code 597 was. Het hof acht gelet op deze overeenkomsten zowel de verklaring van[getuige 1] als van [getuige 2] op dit onderdeel betrouwbaar. Aanvullend hierop heeft [getuige 2] nog verklaard dat hij op verzoek van verdachte naar Suriname is gegaan om te klussen in een woning. [getuige 2] heeft zijn ticket bij[bedrijf] in Rotterdam gekocht, hetzelfde reisbureau waarbij[getuige 1] vijf dagen eerder zijn ticket had gekocht (dossier paragraaf C.1.6. en B.1.6), en ook dit ticket zou zijn betaald door verdachte. Voorts overweegt het hof dat het opmerkelijk is dat de paspoorten van[getuige 1] en [getuige 2] beide op 30 oktober 2012, dus vlak voor de reis naar Suriname, vlak na elkaar door de gemeente Rotterdam zijn afgegeven en dat beiden tijdens de terugvlucht op 9 december 2012 vlak achter elkaar in het vliegtuig zaten ([getuige 1] op stoel 36a en [getuige 2] op stoel 37a, dossierparagraaf D.1.3 met bijlage).
Ten aanzien van het aangetroffen materiaal in de koffer van [getuige 2] overweegt het hof het volgende. Hoewel doorgaans een onderzoek uitgevoerd door het Nederlands Forensisch Instituut of een soortgelijk instituut leidt tot de vaststelling dat in beslag genomen materiaal al dan niet cocaïne bevat, kan onder omstandigheden het resultaat van een M.M.C. test in samenhang met de inhoud van overige bewijsmiddelen leiden tot het oordeel dat materiaal zoals vermeld in de tenlastelegging cocaïne heeft bevat. Het hof overweegt dat in onderhavige zaak op basis van de positieve M.M.C. test en de overige bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien kan worden vastgesteld dat het materiaal cocaïne bevatte. Het hof heeft hierbij acht geslagen op de omstandigheid dat met betrekking tot het aangetroffen materiaal in de koffer van (indertijd:) medeverdachte[getuige 1] wel een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut voorhanden is. Zowel de koffer van[getuige 1] als van [getuige 2] waren door verdachte geregeld, beide koffers waren van het merk Samsonite met de code 597 en in beide koffers was het materiaal in de (dubbele) bodem van de koffer gestopt en op dezelfde wijze verpakt. Het gewicht van beide pakketten was bovendien nagenoeg gelijk. Het hof acht dan ook bewezen dat het aangetroffen materiaal in de koffer van [getuige 2] cocaïne bevatte.
Gelet op het voorgaande en de gebezigde bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat verdachte een cruciale rol heeft gespeeld met betrekking tot het leveren van de (koffers met daarin de) cocaïne en dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. De omstandigheid dat niet bewezen kan worden dat verdachte de persoon is geweest die de cocaïne in de koffers heeft gestopt, doet hier niets aan af. Dit is immers niet ten laste gelegd en staat het aannemen van medeplegen ook niet in de weg. Voorts is het hof van oordeel dat gelet op de verklaringen van[getuige 1] en [getuige 2] voldoende is komen vast te staan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en[getuige 1] en [getuige 2], zodat het medeplegen bewezen kan worden. Niet is vereist dat er ook een nauwe en bewuste samenwerking bestond tussen[getuige 1] en [getuige 2] onderling.
Het verweer van de verdediging wordt integraal verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 december 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, 6545,8 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland, locatie Schiphol, heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder in beschouwing genomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de opzettelijke invoer van 6545,8 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Het hof rekent het verdachte voorts aan dat gelet op zijn bijdrage in onderhavige zaak zijn rol gekenmerkt wordt als die van organisator van de invoer.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 26 augustus 2014 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld. Verdachte is onder meer ter zake een Opiumwetdelict onherroepelijk veroordeeld op 2 december 2005. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
De door de rechtbank opgelegde straf is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort misdrijven in vergelijkbare gevallen in de hier van toepassing zijnde zogenoemde standaardcategorie pleegt te worden opgelegd, gelet op de landelijke oriëntatiepunten (LOVS) ter zake de in- en uitvoer van harddrugs. Noch in de omstandigheden van de onderhavige zaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte vindt het hof aanleiding om daarvan af te wijken.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. E.F. Faase en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Spooren, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 september 2014.