ECLI:NL:GHAMS:2014:3862

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2014
Publicatiedatum
18 september 2014
Zaaknummer
23-000144-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van zware mishandeling en beroep op noodweer in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Alkmaar. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot doodslag en zware mishandeling, maar het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de zware mishandeling en de poging tot doodslag niet strafbaar verklaard. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 13 februari 2011 in Alkmaar, waarbij de verdachte betrokken was bij een vechtpartij. De verdachte had een stukgeslagen glas gepakt en het slachtoffer, [slachtoffer 1], in de hals gestoken. Het hof oordeelde dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij zich verdedigde tegen een onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding. De advocaat-generaal had gevorderd tot een gevangenisstraf van 30 maanden, maar het hof oordeelde dat de verdachte niet schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de feiten niet bewezen waren. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

parketnummer: 23-000144-13
datum uitspraak: 17 september 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 28 december 2012 in de strafzaak onder parketnummer 14-810080-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 september 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging van de tenlastelegging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1
primair:
hij op of omstreeks 13 februari 2011 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] een of meermalen met een stukgeslagen glas in de hals heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1
subsidiair:
hij op of omstreeks 13 februari 2011 te Alkmaar aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een blijvend litteken in/aan de hals), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een stukgeslagen glas in de hals te steken en/of te snijden;
1
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 13 februari 2011 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] een of meermalen met een stukgeslagen glas in de hals heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2:
hij op of omstreeks 13 februari 2011 te Alkmaar aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (blijvend letsel linkeroog), heeft toegebracht, door deze opzettelijk (met kracht) met een of meer vinger(s) in de (linker)oog te drukken/prikken/duwen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Vrijspraak feit 2

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 ten laste is gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Voor bewezenverklaring van dat feit dient vast te staan dat de verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Aangezien bij de verdachte geen sprake is geweest van oogmerk, opzet als noodzakelijkheidsbewustzijn of opzet als waarschijnlijkheidsbewustzijn, kan het bewijs van opzet alleen worden gebaseerd op de aanname dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard, het zogeheten voorwaardelijk opzet.
Het hof is – anders dan de rechtbank – van oordeel, dat dat niet zonder meer kan worden afgeleid uit de aard van de door de verdachte verrichte handeling, te weten het duwen van een vinger in het oog van het slachtoffer. Het hof neemt voorts in aanmerking dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting niets kan worden afgeleid over de kracht of de snelheid waarmee de verdachte het oog van het slachtoffer heeft geraakt. Daardoor is niet vast te stellen of de kans op ernstig oogletsel in dit geval als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Het feit dat het slachtoffer wel ernstig, en blijvend, oogletsel heeft opgelopen, kan daar niet aan afdoen, nu de grootte van de kans op het intreden van een gevolg - in het kader van de vaststelling van voorwaardelijk opzet - niet mag worden afgeleid uit de aard van het gevolg dat is ingetreden.
Ook in het geval zou kunnen worden geconstateerd dat de kans op ernstig oogletsel wel aanmerkelijk is te noemen, is dat niet voldoende voor het bewijs van voorwaardelijk opzet. Voor dat bewijs moet tevens vaststaan dat de verdachte die aanmerkelijke kans willens en wetens heeft aanvaard en daarvan is het hof niet overtuigd, mede in aanmerking genomen dat hij niet uit was op een fysieke confrontatie met het slachtoffer, maar zelf door hem werd aangevallen.

Bewijsverweer

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte van feit 1 primair (poging tot doodslag) moet worden vrijgesproken op de grond dat - zo begrijpt het hof het verweer - niet vaststaat dat de verdachte handelde na kalm en rustig overleg.
Het hof stelt voorop dat voor het bewijs van het handelen ter uitvoering van het voornemen - dus het opzet - een ander van het leven te beroven niet vereist is dat daaraan kalm en rustig overleg vooraf is gegaan. Het opzet ligt naar het oordeel van het hof reeds besloten in de aard van de handeling die de verdachte verrichte: door het slachtoffer met een stukgeslagen glas te steken op een plaats in diens lichaam waar zich slagaders bevinden, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het slachtoffer letsel zou toebrengen dat de dood tot gevolg kon hebben.
Het verweer wordt derhalve verworpen.

Bewezenverklaring feit 1 primair

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 februari 2011 te Alkmaar, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een stukgeslagen glas in de hals heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Kwalificatie van het bewezen verklaarde

het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Beroep op noodweer

De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de verdachte, bij bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde, ter zake dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld uit noodweer, in het kader van welk verweer de raadsman het volgende heeft aangevoerd. De verdachte wilde - na het eerdere incident in het café - naar huis gaan om verdere confrontatie uit de weg te gaan, hetgeen hem tot twee keer toe werd belet. De verdachte werd buiten het café door meer personen geslagen en getrapt, probeerde daarna te vluchten en werd vervolgens gevloerd en opnieuw getrapt, waarbij de verdachte doodsangsten heeft uitgestaan. Onder deze omstandigheden was hij genoodzaakt zich te verdedigen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het verweer, aangezien de verdachte zich aan de situatie had kunnen onttrekken door te vluchten: nadat getuige [getuige] het slachtoffer had weggetrokken van de verdachte had de verdachte de mogelijkheid op te staan en weg te gaan, maar die mogelijkheid heeft hij niet benut; hij koos ervoor het slachtoffer met een stukgeslagen bierglas in de nek te steken, aldus de advocaat-generaal.
Het hof overweegt en beslist hieromtrent als volgt.
Een beroep op noodweer kan slechts slagen in een situatie waarin de verdediging van - in dit geval - verdachtes lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding noodzakelijk en geboden was. De beantwoording van de vraag of een gedraging geboden is ter noodzakelijke verdediging - waarin de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit liggen besloten - hangt af van de feitelijke omstandigheden van het geval.
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Na de vechtpartij in het café is de verdachte naar buiten gevlucht, achtervolgd door diverse personen. Volgens getuige [getuige] gingen drie personen - onder wie het latere slachtoffer, [slachtoffer 1] - achter de verdachte aan. [getuige] ging ook naar buiten en zag dat twee van die drie personen, onder wie [slachtoffer 1], op de verdachte insloegen en dat de derde persoon er omheen sprong. De verdachte beschermde met zijn handen zijn hoofd tegen zijn belagers en kon uiteindelijk van hen wegkomen, waarna hij de hoek om liep. De drie belagers liepen achter de verdachte aan. [getuige] zag (om de hoek) dat de verdachte in elkaar gedoken op de grond lag om zich te beschermen en dat zijn drie belagers (onder wie [slachtoffer 1]) de verdachte trapten. [getuige] trok of duwde [slachtoffer 1] van de verdachte weg en zag op dat moment de verdachte met een glas in zijn hand omhoog komen. [slachtoffer 1] is door het glas verwond in zijn nek/hals; een ader moest worden gehecht. De verdachte had zelf ook verwondingen opgelopen, waaronder een hersenschudding en een gebroken rib.
Voornoemde feiten komen erop neer dat de verdachte buiten het café werd aangevallen, zich vervolgens aan die aanval wist te onttrekken en probeerde te vluchten, waarna hij opnieuw werd belaagd en aangevallen, waarbij hij liggend op de grond meermalen werd getrapt, waarbij ook zijn hoofd moet zijn geraakt. Aannemelijk is dat hij in doodsangst verkeerde door het niet aflatende geweld jegens hem. De verdachte heeft in reactie daarop een (stukgeslagen) bierglas gepakt en [slachtoffer 1] in de hals gestoken.
Het hof overweegt dat het wegtrekken of -duwen van [slachtoffer 1] door [getuige] niet betekende dat de aanval was beëindigd. De verdachte werd immers door meer personen aangevallen, terwijl hij hulpeloos op de grond lag. Er is geen enkel aanknopingspunt voor de conclusie dat ook de overige belagers op dat moment hun geweldshandelingen jegens de verdachte staakten.
Er is voorts geen aanwijzing dat de verdachte het glas anders dan ter verdediging heeft gehanteerd. Geenszins aannemelijk is geworden dat de verdachte zich aan de situatie had kunnen onttrekken door te vluchten. Evenmin is aannemelijk geworden dat de verdachte met een minder ingrijpend verdedigingsmiddel had kunnen volstaan, nog daargelaten dat niet duidelijk is of zo’n minder ingrijpend middel voorhanden was. Het hof is dan ook van oordeel dat is voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Bij deze stand van zaken moet worden geconcludeerd dat de verdachte in noodweer heeft gehandeld, het onder 1 primair bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert en de verdachte terzake dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Feit 1 subsidiair en meer subsidiair

Het vorenoverwogene brengt mee dat het hof toekomt aan een beoordeling van hetgeen onder 1 subsidiair is tenlastegelegd. Voor dit feit is voldoende bewijs voorhanden, zodat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte op 13 februari 2011 te Alkmaar aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een blijvend litteken aan de hals) heeft toegebracht door deze opzettelijk met een stukgeslagen glas in de hals te steken.
Hetgeen het hof inzake het beroep op noodweer hiervoor heeft overwogen en beslist, geldt ook voor feit 1 subsidiair, zodat de verdachte ook daarvoor zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De beoordeling van feit 1 meer subsidiair leidt tot een vrijspraak nu geen sprake is van een niet-voltooid misdrijf.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.528,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 964,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het feit waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt is niet strafbaar onderscheidenlijk niet bewezen. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 24.152,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 23.972,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 2 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, verklaart dit feit niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, verklaart dit feit niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging
Spreekt de verdachte vrij van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. I.M.A.M. Berben en mr. J.G.B. Pikkemaat, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Dudok van Heel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 september 2014.
Mr. Berben en mr. Pikkemaat zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen