ECLI:NL:GHAMS:2014:3842
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- A. van Haeringen
- W.J. van den Bergh
- R.G. Kemmers
- Rechtspraak.nl
Vernietiging erkenning en vervangende toestemming in familierechtelijke geschil
In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de erkenning van een minderjarige en de vraag of de man vervangende toestemming kan krijgen voor deze erkenning. De vrouw, appellante in principaal hoger beroep, heeft op 20 december 2013 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 25 september 2013. De man, geïntimeerde in principaal hoger beroep, heeft op 24 februari 2014 een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. De zaak is behandeld op 14 april 2014, waarbij zowel de vrouw als de man, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig waren, evenals de bijzondere curator en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de vrouw en de man hebben in het verleden een relatie gehad, waaruit in 2010 een minderjarige is geboren. De man heeft op 29 september 2011 de minderjarige erkend, maar verzoekt nu om vervangende toestemming voor deze erkenning. Het hof oordeelt dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning, omdat hij niet tijdig om vervangende toestemming heeft gevraagd. Het hof concludeert dat de vrouw in juni 2011 toestemming heeft verleend aan haar partner om de minderjarige te erkennen, zonder dat de man op dat moment op de hoogte was van zijn rechten.
De beslissing van het hof is dat de bestreden beschikking wordt vernietigd voor zover deze de erkenning van de minderjarige door de partner van de vrouw betreft, en de man wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om vervangende toestemming. De kosten van de procedure worden niet aan een van de partijen opgelegd, gezien de aard van de zaak.