De vrouw stelt dat zij sinds juli 2013 steeds tijdig de volledige maandelijkse hypotheeklasten heeft voldaan, dat de man sindsdien slechts eenmaal een termijn van € 775,- heeft betaald en dat zij daarnaast € 1.000,- aflost op de ontstane betalingsachterstand. Voorts stelt zij dat zij nog steeds werkzaam is bij een Indiase multinational, thans ongeveer € 100.000,- per jaar verdient, haar MBA‑opleiding bijna heeft afgerond en sprake is van een stijgende lijn in haar loopbaan en inkomen.
De man heeft ter zitting in hoger beroep erkend dat hij slechts eenmaal de door de kantonrechter vastgestelde termijn van € 775,- heeft voldaan. De man draagt derhalve op dit moment feitelijk niet bij aan de hypotheeklasten. De man heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat de vrouw sinds juli 2013 de volledige woonlasten voldoet. Gesteld noch gebleken is dat er nieuwe betalingsachterstanden jegens de bank zijn ontstaan sinds de vrouw in de woning woont, terwijl de man dit eenvoudig zelf bij de bank had kunnen nagaan nu hij voor beide hypothecaire schulden hoofdelijk medeaansprakelijk is. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw dan ook voldoende aannemelijk gemaakt dat zij die woonlasten kan dragen. Het hof ziet daarom geen aanleiding de vrouw op grond van artikel 22 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te bevelen afschriften in het geding te brengen van alle op de door haar met de bank getroffen regeling betrekking hebbende stukken, zoals door de man is verzocht.
Gelet op het voorgaande en nu de man erkent, althans niet betwist dat hij financieel niet in staat is de woning over te nemen en de daaraan verbonden lasten alleen te dragen, is de kantonrechter terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat de vrouw met ingang van 1 juli 2013 bij uitsluiting het genot, gebruik en beheer van de woning toekomt en dat de man de woning moet ontruimen. Het hof is van oordeel dat ook overigens het belang van de vrouw de woning te bewonen prevaleert boven dat van de man, nu ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de man beschikt over alternatieve woonruimte.
Aan de stelling van de man dat de in de bestreden beschikking vermelde termijn waarbinnen de vrouw toedeling van de woning aan haar diende te bewerkstelligen, inmiddels is verstreken en de woning daarom zo snel mogelijk dient te worden verkocht, gaat het hof voorbij, reeds nu deze stelling gebaseerd is op een onjuiste lezing van de bestreden beschikking. De overweging van de kantonrechter waar de man op doelt, betreft slechts een overweging ten overvloede die partijen niet bindt, nu in een zaak als de onderhavige de wijze van verdeling van de woning niet aan de orde is.
De eerste grief van de man, inhoudende dat de kantonrechter ten onrechte aannemelijk heeft geacht dat de woning daadwerkelijk aan de vrouw zal worden toebedeeld, behoeft gelet op het vorenstaande geen verdere bespreking. De man heeft hierbij geen belang. Het hof acht doorslaggevend dat de vrouw, in tegenstelling tot de man, de aan de woning verbonden lasten geheel kan betalen en de man over alternatieve woonruimte beschikt. Hierop stuiten ook de overige grieven van de man af.