ECLI:NL:GHAMS:2014:3795

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2014
Publicatiedatum
12 september 2014
Zaaknummer
23-002834-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verdachte in drugshandel en deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van de invoer van grote hoeveelheden hasj en deelname aan een criminele organisatie. De tenlastelegging omvatte drie hoofdpunten, waarbij de verdachte in de periode van april tot juni 2011 betrokken zou zijn geweest bij de invoer van in totaal ongeveer 3476 kilogram hasj, en daarnaast zou hebben deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met drugshandel. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 2 mei 2013 en 28 augustus 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De advocaat-generaal stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van hasj, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Het hof heeft de bewijsstukken, waaronder tapgesprekken en observaties, zorgvuldig beoordeeld. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten. Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen. De beslissing van het hof is genomen in overeenstemming met de geldende wetgeving en de beginselen van een eerlijk proces.

Uitspraak

parketnummer: 23-002834-12
datum uitspraak: 11 september 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 22 juni 2012 in de strafzaak onder parketnummer 15-973002-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van
2 mei 2013 en 28 augustus 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1 (
zaaksdossier B02):
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 april 2011 tot en met 28 april 2011 te Hoofddorp en/of te Amsterdam, althans in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van in totaal ongeveer 1776 kilogram, althans een (grote) hoeveelheid (van een materiaal bevattende) hasjisj, zijnde een middel als vermeld op de bij die wet behorende lijst II;
2 (
zaaksdossier B06):
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 juni 2011 tot en met 16 juni 2011 te Hoofddorp en/of Amsterdam, althans (elders) in Nederland en/of Spanje en/of Frankrijk en/of België, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van in totaal ongeveer 1700 kilogram, althans een (grote) hoeveelheid (van een materiaal bevattende) hasjisj, zijnde een middel als vermeld op de bij die wet behorende lijst II;
3 (
zaaksdossier B07):
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2011 tot en met 13 juli 2011 te Hoofddorp en/of Amsterdam en/of Gennep, althans (elders) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit (onder meer) hem zelf, verdachte, [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer andere (onbekend gebleven) perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van één of meer misdrijven,als bedoeld in artikel 11, derde en/of vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Het standpunt van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken en dat onder 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De advocaat-generaal heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Op grond van de tapgesprekken uit het zaaksdossier B02 is er onvoldoende wettig bewijs dat verdachte een zodanig significante bijdrage heeft geleverd aan de bewuste invoer van 1771,91 kilogram hasjisj dat van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten kan worden gesproken.
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Op grond van de tapgesprekken, observaties en inbeslagneming uit het zaaksdossier B06 is er voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte een zodanig significante bijdrage heeft geleverd aan het medeplegen van de invoer van 1700 kilogram hasjisj dat van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten kan worden gesproken.
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Op grond van de tapgesprekken uit het zaaksdossier B07, en hetgeen is gerelateerd in zaaksdossier B02 en B06, is er voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte in de periode van maart tot medio juli 2011 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie als bedoel in artikel 111 van de Opiumwet.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit de verdachte vrij te spreken van de aan hem onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De verdediging heeft het verzoek tot het horen van verbalisanten herhaald, en daarnaast, opnieuw, het (voorwaardelijk) verzoek gedaan om tolken als getuigen te horen, teneinde tapgesprekken te verifiëren.

Oordeel van het hof

ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Met betrekking tot de onder 1 ten laste gelegde invoer van 1771,91 kilogram hasjisj (zaaksdossier B02), is het hof - met de raadsman en de advocaat-generaal- van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte deze invoer heeft medegepleegd. Uit de stukken van het (zaaks)dossier, in het bijzonder de tapgesprekken, kan worden afgeleid dat verdachte contacten had met personen die mogelijk betrokken waren bij de invoer van 1771,91 kilogram hasjisj in de periode van 1 april 2011 tot en met 28 april 2011. De onderhavige tapgesprekken kunnen, ook in onderlinge samenhang bezien, evenwel niet tot de conclusie leiden dat verdachte betrokken is bij het ten laste gelegde medeplegen van invoer van hasjisj.
Het hof is, gelijk de advocaat-generaal en de verdediging, van oordeel dat, nu wettig en overtuigend bewijs ontbreekt, de verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Met betrekking tot de onder 2 ten laste gelegde invoer van 1700 kilogram hasjisj (zaaksdossier B06) is het hof - met de raadsman- van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte deze invoer heeft medegepleegd. Uit de stukken van het (zaaks)dossier, in het bijzonder de tapgesprekken, kan worden afgeleid dat verdachte contacten had met personen die mogelijk betrokken waren bij de invoer van 1700 kilogram hasjisj in de periode van 1 juni 2011 tot en met 16 juni 2011 en lijkt de verdachte van die invoer enige wetenschap te hebben. De onderhavige tapgesprekken kunnen echter, ook in onderlinge samenhang bezien, evenwel niet tot de conclusie leiden dat verdachte betrokken is bij het ten laste gelegde medeplegen van invoer van hasjisj, nu deze gesprekken hiervoor onvoldoende aanknopingspunten bieden.
Het hof is, gelijk de verdediging, van oordeel dat, nu wettig en overtuigend bewijs ontbreekt, de verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Met betrekking tot de onder 3 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie (zaaksdossier B07) is het hof - met de raadsman- van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte hieraan heeft deelgenomen. Uit de stukken van het dossier, in het bijzonder de tapgesprekken in zaaksdossier B02, B06 en B07, kan worden afgeleid dat verdachte contacten had met personen die mogelijk betrokken waren bij criminele activiteiten, waaronder de invoer van hasjisj en lijkt de verdachte van die invoer enige wetenschap te hebben. Die tapgesprekken kunnen echter, ook in onderlinge samenhang bezien, evenwel niet tot de conclusie leiden dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, zoals ten laste gelegd, nu deze gesprekken hiervoor onvoldoende aanknopingspunten bieden.
Het hof is, gelijk de verdediging van oordeel dat, nu wettig en overtuigend bewijs ontbreekt, de verdachte voor het onder 3 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Nu de verdachte van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken, behoeven de door de verdediging gevoerde verweren geen nadere bespreking. Hetzelfde geldt voor het door de raadsman gedane voorwaardelijke verzoek de tolken te horen, namelijk voor zover het hof niet tot vrijspraak zou overgaan, aan welke voorwaarde -gelet op het voorgaande- niet is voldaan en voor het door de raadsman herhaalde verzoek getuigen te horen, nu het hof dit verzoek begrijpt als een voorwaardelijk verzoek, namelijk voor zover het hof niet tot vrijspraak zou overgaan, aan welke voorwaarde -gelet op het voorgaande- niet is voldaan.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G. Oldekamp, mr. P.A.M. Hoek en mr. D.C. van Reekum, in tegenwoordigheid van
mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 september 2014.
Mr. D.C. van Reekum is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.