ECLI:NL:GHAMS:2014:3771

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
11 september 2014
Zaaknummer
23-005120-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafoplegging na terugwijzing door Hoge Raad

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden. De zaak betreft een verdachte die eerder door de politierechter in de rechtbank Amsterdam was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 50 uren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het gerechtshof heeft in een eerdere uitspraak op 26 september 2011 het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 weken en een geldboete van € 350. Hierop heeft de verdachte cassatie ingesteld, waarna de Hoge Raad op 5 november 2013 de zaak heeft terugverwezen naar het gerechtshof, waarbij de verdachte van het eerste feit werd vrijgesproken.

Tijdens de zitting op 17 juni 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 weken en een geldboete van € 175 heeft gevorderd. De raadsman van de verdachte pleitte voor een lagere straf, verwijzend naar de hulp die de verdachte heeft gezocht voor zijn agressieproblemen. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen. De verdachte had een werkmeester van de reclassering bedreigd, wat leidde tot gevoelens van onveiligheid onder de medewerkers van de reclasseringsinstelling. Gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten, heeft het hof besloten de voorwaardelijke straf te verhogen.

Het hof heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn van artikel 6 van het EVRM is geschonden, wat heeft geleid tot een vermindering van de op te leggen straf met twee weken. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 weken, met een proeftijd van 2 jaren, die niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam en is openbaar uitgesproken op 1 juli 2014.

Uitspraak

parketnummer: 23-005120-13
datum uitspraak: 1 juli 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen - na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 5 november 2013 - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2010 in de strafzaak onder parketnummer 13-858073-09 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
adres: [adres].

Procesgang

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het hem - onder 1 en 2 van de inleidende dagvaarding tenlastegelegde - veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur 50 uren, met aftrek, subsidiair 25 dagen hechtenis.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 26 september 2011, met vernietiging van het vonnis, de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 weken en een geldboete van € 350.
De verdachte heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 5 november 2013, met vernietiging van ’s hofs arrest wat betreft de beslissingen ter zake van feit 1 en de strafoplegging, de verdachte vrijgesproken van het hem onder 1 tenlastegelegde en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen teneinde deze op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 9 maart 2010 en, na terugwijzing op de terechtzitting van dit hof van 17 juni 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Oplegging van straf

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het hem onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met een proeftijd van één jaar en een geldboete van 175 euro, subsidiair 3 dagen hechtenis.
De raadsman van de verdachte heeft het hof verzocht de verdachte een lagere voorwaardelijke straf op te leggen dan door de advocaat-generaal gevorderd, omdat verdachte reeds hulp heeft gezocht bij een psycholoog en erkent dat hij een agressieregulatieprobleem heeft.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een werkmeester van de reclassering bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht toen hij zich kwam melden om een taakstraf te verrichten en dit niet liep zoals hij verwachtte. Dit gedrag geeft blijk van minachting voor een instelling die is belast met de uitvoering van een aan de verdachte na een strafrechtelijke veroordeling opgelegde taakstraf. Bovendien zijn de medewerkers van deze instelling in het belang van veroordeelden werkzaam ter bevordering van hun resocialisering. Daarnaast heeft de verdachte, door zich op die manier tegenover een reclasseringsmedewerker te gedragen, naar mag worden aangenomen, gevoelens van onrust, angst en onveiligheid veroorzaakt onder de medewerkers van de reclasseringsinstelling.
Voorts blijkt uit een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 4 juni 2014, dat de verdachte eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld. Gelet daarop en op de ernst van het onderhavige feit is het hof van oordeel, dat een hogere voorwaardelijke straf met een langere proeftijd dan door de advocaat-generaal is gevorderd passend en geboden is.
Het hof is, met de raadsman, van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) is geschonden, nu namens de verdachte op 7 oktober 2011 cassatieberoep is ingesteld en de Hoge Raad pas op 5 november 2013 arrest heeft gewezen.
Het hof zal daarom de op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf met twee weken verminderen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Opnieuw recht doende na verwijzing:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. W.H. van Benthem en mr. J.G.B. Pikkemaat, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Meyer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 juli 2014.Mr. Van Benthem is buiten staat dit arrest te ondertekenen
[...]