ECLI:NL:GHAMS:2014:3711

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2014
Publicatiedatum
9 september 2014
Zaaknummer
200.129.493/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het gezag over kinderen na verzoek van de moeder

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep van een vrouw die verzoekt om wederom met het gezag over haar kinderen belast te worden. De zaak is op 24 juni 2014 behandeld, waarbij de vrouw en de man, de ouders van de kinderen, aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. De Raad voor de Kinderbescherming heeft een rapport opgesteld waarin wordt geconcludeerd dat het niet in het belang van de kinderen is om het gezag aan de vrouw terug te geven. De vrouw heeft in het verleden geen actieve rol gespeeld in de opvoeding van de kinderen en er is weinig tot geen contact geweest tussen haar en de kinderen sinds haar vertrek naar Zuid-Afrika in 2004. Ondanks haar verzoek en de stelling dat zij onder begeleiding staat van een psychiater, is het hof van mening dat de huidige opvoedsituatie bij de man moet worden voortgezet. De kinderen hebben zelf aangegeven voorlopig geen contact met hun moeder te willen, wat het hof in zijn overwegingen meeneemt. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank, waarin het gezag niet aan de vrouw is teruggegeven, en wijst het verzoek van de vrouw af. De proceskosten worden door beide partijen zelf gedragen, zonder dat er een veroordeling plaatsvindt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 24 juni 2014
Zaaknummers: 200.129.493/01
Zaaknummers eerste aanleg: EV-1170/06
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante,
advocaat: mr. J.J.A. Bosch te Rotterdam,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. R. Achttienribbe te Amsterdam,

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De zaak is op 2 oktober 2013 voor de eerste keer ter terechtzitting in hoger beroep behandeld. Van deze behandeling is een proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt. Voor het procesverloop en de beslissingen tot 10 december 2013 verwijst het hof naar en neemt over hetgeen is overwogen en beslist in zijn tussenbeschikking van 10 december 2013. Bij die beschikking is, alvorens verder te beslissen, de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) verzocht een onderzoek in te stellen zoals omschreven onder 5.8 van die beschikking.
1.3.
De vrouw heeft op 1 mei 2014 een nader stuk ingediend.
1.4.
Op 9 mei 2014 heeft de Raad, naar aanleiding van de onder 1.2 genoemde tussenbeschikking, een rapport van 8 mei 2014 aan het hof doen toekomen.
1.5.
De voortgezette behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 14 mei 2014 tegelijkertijd met de mondelinge behandeling van de zaak met zaaknummer 200.139.540/01. De beslissing in laatstgenoemde zaak is apart geminuteerd.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de heer C. de Wilde, vertegenwoordiger van de Raad.
1.7.
De na te noemen minderjarige [kind b] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door middel van de op 13 mei 2014 ingekomen brief. Zoals vermeld in de tussenbeschikking van het hof van 10 december 2013 heeft [kind a] haar mening kenbaar gemaakt tijdens het kind gesprek op 12 november 2013. Zij heeft daarnaast nog gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar mening kenbaar te maken door toezending van een brief, die op 12 mei 2014 bij het hof is ingekomen.

2.De verdere beoordeling van het hoger beroep

2.1.
Ter beantwoording ligt nu voor de vraag of de vrouw wederom met het gezag over de kinderen belast dient te worden. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253q, vijfde lid BW kan de rechter de vrouw op haar verzoek wederom met het gezag belasten, indien de rechter ervan overtuigd is dat de kinderen wederom aan haar mogen worden toevertrouwd.
2.2.
Het onder 1.4 vermelde rapport van de Raad is opgesteld naar aanleiding van onderzoek naar de vraag in hoeverre een wijziging in het gezag tegemoet komt aan de belangen van [kind b] en [kind a]. Het rapport vermeldt – kort gezegd – dat eenhoofdig gezag van de vrouw of gezamenlijk gezag niet in het belang van de kinderen is.
2.3.
De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep op 14 mei 2014 naar voren gebracht dat zij het advies uit het rapport van de Raad begrijpelijk acht, aangezien er een situatie is ontstaan die niet gemakkelijk is terug te draaien. Desondanks zou zij toch graag zien dat de situatie wordt teruggedraaid en zij wederom met het gezag over de kinderen wordt belast. Zij kan nog niet accepteren dat de man haar destijds het gezag over haar kinderen heeft afgenomen en zij is wel degelijk in staat het gezag over de kinderen uit te oefenen, aldus de vrouw.
2.4.
De man heeft ter zitting in hoger beroep op 14 mei 2014 te kennen gegeven het advies uit het rapport van de Raad te onderschrijven.
2.5.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep op 14 mei 2014 nogmaals geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.6.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het rapport van de Raad van 8 mei 2014 blijkt het navolgende.
Sinds haar vertrek naar Zuid-Afrika in 2004 heeft de vrouw geen feitelijke rol meer gespeeld in de opvoeding van de kinderen en hebben de man en de vrouw nauwelijks contact meer met elkaar gehad. Vanaf het moment van terugkomst van de vrouw in 2011, heeft zij geprobeerd contactherstel te laten plaatsvinden met de kinderen, doch dit is nog niet van de grond gekomen. De kinderen hebben te kennen gegeven voorlopig geen contact met hun moeder te willen. In haar wens tot contactherstel met de kinderen, laat de vrouw onvoldoende zien oog te hebben voor de belangen en behoeftes van de kinderen. Partijen hebben weinig tot geen vertrouwen in elkaar. Er is nog geen zicht op enige mogelijkheden tot contactherstel tussen partijen, hetgeen een minimale stap zou moeten zijn. Er is nog steeds sprake van onzekerheid omtrent de verblijfsstatus van de vrouw in Nederland. Het risico is aanwezig dat de vrouw weer naar Zuid-Afrika zal vertrekken. In het verleden was de vrouw niet in staat voor de kinderen te zorgen vanwege haar psychische gesteldheid. Ten aanzien van de man zijn geen zorgen naar voren gekomen over de opvoedingsomgeving van de kinderen bij hem. Hij is een betrokken vader en heeft een goede band met de kinderen, aldus het rapport.
2.7.
Gelet op de inhoud van het rapport van de Raad van 8 mei 2014, is het hof er niet van overtuigd dat de kinderen wederom aan de vrouw mogen worden toevertrouwd. De stelling van de vrouw dat zij thans onder begeleiding staat van dr. Vinkers, een psychiater te Rotterdam, die van mening is dat de vrouw in staat moet worden geacht het gezag over de kinderen uit te oefenen, maakt het voorgaande niet anders. De stelling van de vrouw dat aan haar binnenkort mogelijk een verblijfsvergunning zal worden toegekend, omdat zij goed contact heeft met haar drie andere in Nederland wonende kinderen, doet aan het voorgaande evenmin af. Deze twee laatste stellingen van de vrouw hebben betrekking op haar situatie, maar het belang van de kinderen brengt mee dat hun huidige opvoedsituatie wordt gecontinueerd en dat er rust en duidelijkheid voor hen bestaat over de vraag waar en door wie zij worden opgevoed. Hun opvoedperspectief ligt bij de man en gelet op het feit dat het daar goed met hen gaat en de kinderen ook zelf aangeven op dit moment geen contact met de vrouw te willen hebben, dient de huidige situatie bestendigd te worden.
Het verzoek van de vrouw partijen met het gezamenlijk gezag te belasten is evenmin toewijsbaar nu op grond van het – hiervoor onder 2.6 (samengevat) weergegeven - advies van de Raad, welk advies het hof overneemt, moet worden geconcludeerd dat er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren zullen raken tussen de ouders en niet te verwachten is
dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen.
Dit alles leidt ertoe dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
2.8.
Gelet op de aard en de uitkomst van de procedure, is er geen aanleiding om één van partijen te veroordelen in de proceskosten, zoals door partijen over en weer is verzocht. Partijen dienen elk hun eigen proceskosten te dragen.
2.9.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank van 4 juli 2006;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M.A. Gerritzen - Gunst, mr. A.N. van de Beek en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Lok als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2014 door de oudste raadsheer.