In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering tot ontruiming van een pand dat al 30 jaar gekraakt was. De appellanten, bestaande uit vier personen, hebben zich beroepen op verjaring van de vordering tot opheffing van de onrechtmatige toestand. Zij stelden dat zij het pand sinds 6 maart 1983 bewonen, waardoor de verjaringstermijn van twintig jaar volgens hen was verstreken. Het hof verwierp dit beroep op verjaring, omdat het tardief was ingediend en de appellanten niet als bezitters van het pand konden worden aangemerkt. Het hof oordeelde dat de eigenaar, De Principaal B.V., niet blijvend inbreuk op haar subjectieve recht hoefde te dulden. Het hof concludeerde dat het beroep op verjaring door de appellanten misbruik van recht opleverde, aangezien de onevenredigheid tussen hun belang en dat van De Principaal in aanmerking moest worden genomen.
De appellanten voerden verder aan dat De Principaal onvoldoende belang had bij haar vorderingen, omdat er geen concreet zicht was op het verkrijgen van de benodigde vergunningen voor herontwikkeling van het pand. Het hof oordeelde echter dat er inmiddels een omgevingsvergunning was verleend en dat de vordering tot ontruiming onder voorwaarde van het verkrijgen van vergunningen niet in strijd was met de belangen van de appellanten. Het hof bekrachtigde uiteindelijk het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de appellanten in de proceskosten van het hoger beroep.