Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat, na een traject waarbij hulpverlening in een vrijwillig kader, te weten mediation en Nehemia Zorg, onvoldoende van de grond is gekomen, de kinderen op 3 juli 2013 onder toezicht zijn gesteld. Hulpverlening in een gedwongen kader is toen nodig gebleken omdat de ouders niet in staat waren om de onderlinge strijd op te heffen en de belangen van de kinderen voorop te stellen. Voorts is de hulpverlening nodig gebleken ter verbetering van de communicatie tussen de ouders om een ongestoorde en onbelaste omgang tussen de moeder en [kind a] enerzijds en de vader en [kind b] anderzijds en tussen de kinderen onderling mogelijk te maken.
Ten aanzien van [kind a] bestonden zorgen over haar schoolverzuim, haar sociaal-emotionele ontwikkeling en was er sprake van zowel internaliserende (verdriet, in zichzelf gekeerd, ontwijkend gedrag) als externaliserende problematiek (woede-uitbarstingen), alsmede loyaliteitsproblematiek. Een ander punt van zorg was de relatie tussen [kind a] en de moeder en de vele conflicten tussen hen. De hulpverlening van [kind a] bij Nehemia, waarbij [kind a] regelmatig gesprekken voert met een kinderpsycholoog, is weliswaar moeizaam op gang gekomen, maar is in een vrijwillig kader gestart. [kind a] heeft in het kader van de ondertoezichtstelling in totaal twee gesprekken gevoerd met de gezinsvoogd. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het thans goed gaat met [kind a], dat haar schoolresultaten voldoende zijn en haar schoolverzuim sterk is afgenomen. Ook op sociaal-emotioneel gebied gaat het beter met [kind a]. Voorafgaand aan de zitting heeft [kind a] aan de voorzitter verklaard niet meer te worden gepest en heeft zij verklaard dat het contact tussen haar en de moeder is hersteld en zij thans uit zichzelf naar de moeder gaat. De moeder heeft dit ter zitting in hoger beroep beaamd.
Ten aanzien van [kind b] bestonden zorgen over de omgang tussen hem en zijn vader, zijn contact met [kind a], zijn terugval in zindelijkheid als hij bij vader was geweest en ook bij hem was sprake van loyaliteitsproblematiek. Een ander punt van zorg was de strijd tussen de ouders, waar [kind b] de dupe van was. Thans gaat het echter goed met [kind b]. Er zijn geen zorgen over zijn ontwikkeling en deze zijn ook niet door de Raad of de gezinsvoogd gesignaleerd. Het hof overweegt dat de niet goed lopende omgangsregeling weliswaar zorgelijk is, maar dat dit nog niet betekent dat [kind b] zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat er weliswaar nog sprake is van enige zorgen, maar dat deze onvoldoende grond bieden voor de conclusie dat aan de voorwaarden voor ondertoezichtstelling is voldaan. Het hof acht genoegzaam gebleken dat de ondertoezichtstelling onvoldoende effect heeft gesorteerd. De bemoeienis van LJ&R heeft, ondanks de wisseling van gezinsvoogd, niet tot resultaat van betekenis geleid. De positieve ontwikkelingen zijn in hoofdzaak niet door de ondertoezichtstelling teweeggebracht. De situatie is desondanks wel verbeterd en bovendien zijn de kindsignalen afgenomen. In het licht van het voorgaande is het hof van oordeel dat de gronden voor ondertoezichtstelling van de kinderen niet aanwezig waren ten tijde van de bestreden beschikking en ook thans niet aanwezig zijn. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve vernietigen en het inleidend verzoek van de Raad tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen afwijzen.