ECLI:NL:GHAMS:2014:3691

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2014
Publicatiedatum
8 september 2014
Zaaknummer
200.143.901/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de ondertoezichtstelling van kinderen in het kader van echtscheiding

In deze zaak gaat het om de vernietiging van een beschikking van de kinderrechter die de ondertoezichtstelling van twee kinderen heeft verlengd. De vader, die in hoger beroep is gegaan, betwist de noodzaak van de ondertoezichtstelling en stelt dat de kinderen goed gedijen. De moeder en de Raad voor de Kinderbescherming zijn van mening dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft vanwege de ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen. De vader voert aan dat de Raad onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de verlenging van de ondertoezichtstelling en dat de kinderen geen ernstige bedreiging van hun zedelijke of geestelijke belangen ondervinden. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de ontwikkeling van de kinderen en de effectiviteit van de hulpverlening. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling niet langer gerechtvaardigd is, omdat de situatie van de kinderen is verbeterd en de gronden voor ondertoezichtstelling niet meer aanwezig zijn. De bestreden beschikking wordt vernietigd en het verzoek van de Raad tot verlenging van de ondertoezichtstelling wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 10 juni 2014
Zaaknummer: 200.143.901/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/14/146634 / OT RK 13/760
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. P. van de Kolk te Haarlem,
tegen

1.Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Alkmaar,

gevestigd te Alkmaar,
geïntimeerde,
2. […],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. B. Bos te Hoorn.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant en geïntimeerden sub 1 en sub 2 worden hierna respectievelijk de vader, de Raad en de moeder genoemd.
1.2.
De vader is op 18 maart 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 24 december 2013 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kinderrechter), met kenmerk C/14/146634 / OT RK 13/760.
1.3.
De moeder heeft op 18 april 2014 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De vader heeft op 18 april 2014 nadere stukken ingediend.
1.5.
Het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering (hierna: LJ&R) heeft op 18 april 2014 een nader stuk ingediend.
1.6.
De Raad heeft op 22 april 2014 een verweerschrift ingediend.
1.7.
De zaak is op 1 mei 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.8.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw [x], voormalig gezinsvoogd, mevrouw [y] (hierna: de gezinsvoogd) en mevrouw mr. M. Kramer, jurist, allen vertegenwoordigers van LJ&R;
- de heer R. Koops, vertegenwoordiger van de Raad .
1.9.
Voorafgaand aan de zitting is hierna te noemen [kind a] afzonderlijk door de voorzitter, in het bijzijn van de griffier, gehoord.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn [in] 2001 gehuwd. Bij beschikking van 9 april 2014 van de rechtbank Noord-Holland is de echtscheiding uitgesproken. Uit de voorhuwelijkse relatie van de ouders is geboren […] (hierna: [kind a]) [in] 1999. Uit het huwelijk van de ouders is geboren […] (hierna: [kind b]) [in] 2008 (hierna gezamenlijk: de kinderen). De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. [kind a] verblijft bij de vader en [kind b] verblijft bij de moeder.
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 3 juli 2013 is de ondertoezichtstelling van de kinderen uitgesproken voor de duur van zes maanden, tot 3 januari 2014 en is de beslissing over het meer door de Raad verzochte aangehouden.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is de ondertoezichtstelling van [kind a] en [kind b] verlengd voor de duur van zes maanden, tot 3 juli 2014. Deze beschikking is gegeven op het dienovereenkomstige verzoek van de Raad.
3.2.
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, -naar het hof begrijpt- het inleidend verzoek van de Raad alsnog af te wijzen, dan wel te bepalen dat de ondertoezichtstelling per direct wordt beëindigd.
3.3.
De Raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het door de vader ingestelde hoger beroep tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling ongegrond te verklaren.
3.4.
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:254, eerste lid, Burgerlijk Wetboek, dient bij een verzoek tot ondertoezichtstelling te worden beoordeeld of het kind zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen. Aan het hof ligt ter beoordeling voor de vraag of de gronden voor ondertoezichtstelling van de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn.
4.2.
De vader is van mening dat de gronden voor ondertoezichtstelling ontbreken en dat de ondertoezichtstelling derhalve onterecht is verlengd. Hij voert aan dat de Raad onvoldoende heeft onderbouwd dat de kinderen in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat evenmin uit de bewijsstukken is gebleken dat de kinderen met een loyaliteitsconflict kampen. De vader stelt dat het goed gaat met [kind a], ook op school, dat zij zich leeftijdsadequaat ontwikkelt, dat hij het contact tussen [kind a] en de moeder stimuleert, maar dat [kind a] hierin wel vrij wordt gelaten. Ten aanzien van [kind b] stelt hij dat het eveneens goed gaat met hem en dat er geen zorgen zijn over zijn ontwikkeling. De vader meent dat de noodzakelijk geachte hulpverlening ook in een vrijwillig kader kan plaatsvinden. De bemoeienis van de gezinsvoogd heeft volgens hem geen meerwaarde. De vader ziet niet in hoe een ondertoezichtstelling tot een verbetering van de situatie zou kunnen leiden.
4.3.
De Raad acht een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk, nu de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen niet is opgeheven en de doelen nog niet zijn behaald. Bij [kind a] wordt haar sociaal-emotionele ontwikkeling als grootste zorgpunt gezien. Ten aanzien van [kind b] meent de Raad dat hij last lijkt te hebben van de strijd tussen de ouders in het kader van de echtscheiding en de omgang. Derhalve moet er in het kader van de ondertoezichtstelling nog veel gebeuren, aldus de Raad.
4.4.
De moeder is het eens met de stelling van de Raad dat de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen nog niet is opgeheven. [kind b] heeft volgens de moeder last van de strijd tussen de ouders en de omgang met zijn vader en ook wat betreft [kind a] heeft de moeder ter zitting in hoger beroep haar zorgen geuit, die door toezicht van de gezinsvoogd weggenomen zouden kunnen worden. Het lukt partijen niet om in onderling contact de communicatie op te starten. Het mediationtraject heeft in dit verband weinig opgeleverd. De moeder stelt zich op het standpunt dat de gezinsvoogd een bemiddelende rol zou kunnen spelen bij het aanhalen van het contact tussen de vader en [kind b] enerzijds en de moeder en [kind a] anderzijds en de kinderen onderling. De moeder ziet wel degelijk verbetering in de situatie sinds de ondertoezichtstelling is uitgesproken en is daarom van mening dat de ondertoezichtstelling verlengd dient te worden.
4.5.
LJ&R heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de ondertoezichtstelling verlengd dient te worden, nu er nog doelen te behalen zijn. De gezinsvoogd stelt zich op het standpunt dat het uitermate belangrijk is dat [kind a] haar verhaal kwijt kan bij een vertrouwenspersoon en dat het continueren van de therapie bewaakt wordt. De gezinsvoogd maakt zich zorgen om de ongezonde ouder-kind relatie tussen de vader en [kind a] en stelt dat hier in het kader van de Intensieve Gezinsbegeleiding (IGB) aan gewerkt dient te worden. Voorts heeft de gezinsvoogd ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat zij zich zorgen maakt over de opvoedkwaliteiten van de vader. De gezinsvoogd heeft naar eigen zeggen een grote rol gespeeld bij het op peil houden van de schoolgang van [kind a], als gevolg waarvan het schoolverzuim aanzienlijk is afgenomen.
4.6.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat, na een traject waarbij hulpverlening in een vrijwillig kader, te weten mediation en Nehemia Zorg, onvoldoende van de grond is gekomen, de kinderen op 3 juli 2013 onder toezicht zijn gesteld. Hulpverlening in een gedwongen kader is toen nodig gebleken omdat de ouders niet in staat waren om de onderlinge strijd op te heffen en de belangen van de kinderen voorop te stellen. Voorts is de hulpverlening nodig gebleken ter verbetering van de communicatie tussen de ouders om een ongestoorde en onbelaste omgang tussen de moeder en [kind a] enerzijds en de vader en [kind b] anderzijds en tussen de kinderen onderling mogelijk te maken.
Ten aanzien van [kind a] bestonden zorgen over haar schoolverzuim, haar sociaal-emotionele ontwikkeling en was er sprake van zowel internaliserende (verdriet, in zichzelf gekeerd, ontwijkend gedrag) als externaliserende problematiek (woede-uitbarstingen), alsmede loyaliteitsproblematiek. Een ander punt van zorg was de relatie tussen [kind a] en de moeder en de vele conflicten tussen hen. De hulpverlening van [kind a] bij Nehemia, waarbij [kind a] regelmatig gesprekken voert met een kinderpsycholoog, is weliswaar moeizaam op gang gekomen, maar is in een vrijwillig kader gestart. [kind a] heeft in het kader van de ondertoezichtstelling in totaal twee gesprekken gevoerd met de gezinsvoogd. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het thans goed gaat met [kind a], dat haar schoolresultaten voldoende zijn en haar schoolverzuim sterk is afgenomen. Ook op sociaal-emotioneel gebied gaat het beter met [kind a]. Voorafgaand aan de zitting heeft [kind a] aan de voorzitter verklaard niet meer te worden gepest en heeft zij verklaard dat het contact tussen haar en de moeder is hersteld en zij thans uit zichzelf naar de moeder gaat. De moeder heeft dit ter zitting in hoger beroep beaamd.
Ten aanzien van [kind b] bestonden zorgen over de omgang tussen hem en zijn vader, zijn contact met [kind a], zijn terugval in zindelijkheid als hij bij vader was geweest en ook bij hem was sprake van loyaliteitsproblematiek. Een ander punt van zorg was de strijd tussen de ouders, waar [kind b] de dupe van was. Thans gaat het echter goed met [kind b]. Er zijn geen zorgen over zijn ontwikkeling en deze zijn ook niet door de Raad of de gezinsvoogd gesignaleerd. Het hof overweegt dat de niet goed lopende omgangsregeling weliswaar zorgelijk is, maar dat dit nog niet betekent dat [kind b] zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat er weliswaar nog sprake is van enige zorgen, maar dat deze onvoldoende grond bieden voor de conclusie dat aan de voorwaarden voor ondertoezichtstelling is voldaan. Het hof acht genoegzaam gebleken dat de ondertoezichtstelling onvoldoende effect heeft gesorteerd. De bemoeienis van LJ&R heeft, ondanks de wisseling van gezinsvoogd, niet tot resultaat van betekenis geleid. De positieve ontwikkelingen zijn in hoofdzaak niet door de ondertoezichtstelling teweeggebracht. De situatie is desondanks wel verbeterd en bovendien zijn de kindsignalen afgenomen. In het licht van het voorgaande is het hof van oordeel dat de gronden voor ondertoezichtstelling van de kinderen niet aanwezig waren ten tijde van de bestreden beschikking en ook thans niet aanwezig zijn. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve vernietigen en het inleidend verzoek van de Raad tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen afwijzen.
4.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, en opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van de Raad af, voor zover dit betrekking heeft op de periode vanaf 3 januari 2014;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.V.T. de Bie, M. Wigleven en L.H.M. Zonnenberg in tegenwoordigheid van mr. F. el Bagdadi als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2014.