In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een verzoek tot vaststelling van levensonderhoud na een echtscheiding. De man en de vrouw, die in 1977 zijn gehuwd, hebben hun huwelijk ontbonden op 7 juli 1997. In een echtscheidingsconvenant van 7 oktober 1996 is overeengekomen dat de man een uitkering tot levensonderhoud van ƒ 5.500,- bruto per maand aan de vrouw zou betalen, evenals vakantiegeld. De rechtbank Assen heeft in 2011 de man veroordeeld tot betaling van achterstallige alimentatie en heeft de maandelijkse bijdrage vastgesteld op € 2.840,07, met vakantiegeld van € 1.549,13. Deze beschikking is later door het gerechtshof Leeuwarden bekrachtigd.
De Hoge Raad heeft op 27 september 2013 de beschikking van het hof Leeuwarden vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. Op 28 april 2014 hebben beide partijen een faxbrief gestuurd naar het hof, waarin zij meedelen dat zij overeenstemming hebben bereikt over de uitkering tot levensonderhoud, vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. Deze overeenkomst is ondertekend door de vrouw op 16 april 2014 en door de man op 23 april 2014.
Het hof heeft vastgesteld dat partijen overeenstemming hebben bereikt en heeft de bestreden beschikking vernietigd. Het hof heeft de regeling zoals vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst als onderdeel van de beschikking opgenomen. De man is veroordeeld om binnen veertien dagen een bedrag van € 25.000,- bruto aan de vrouw te voldoen, en vanaf 1 november 2015 maandelijks € 1.000,- bruto te betalen gedurende 35 maanden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en is openbaar uitgesproken op 3 juni 2014.