Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
mr. H.J. Hagemanste Amsterdam,
1.Het geding in hoger beroep
2.Beoordeling
) een belangrijke overweging is geweest om deze overeenkomst aan te gaan
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de faillietverklaring van P&H HOLDING B.V. (hierna: P&H). P&H was in hoger beroep gekomen van een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 22 mei 2014 het verzoek van de Ontvanger van de Belastingdienst tot faillietverklaring had toegewezen. De rechtbank had daarbij mr. A.J. Wolfs benoemd tot rechter-commissaris en mr. P. Ingwersen tot curator. P&H stelde dat de Ontvanger zich op basis van een eerder gesloten vaststellingsovereenkomst had verplicht om af te zien van executiemaatregelen met betrekking tot de belastingschulden die in die overeenkomst waren vastgelegd. Het hof oordeelde echter dat de Ontvanger niet verplicht was om af te zien van deze maatregelen, aangezien de vaststellingsovereenkomst niet de verplichting met zich meebracht om geen executiemaatregelen te treffen. Het hof concludeerde dat de Ontvanger een opeisbare vordering had van € 994.453,- op P&H, die voortvloeide uit openstaande belastingschulden. P&H had niet aangetoond dat zij in staat was om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen, en het hof oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat P&H in een faillissementstoestand verkeerde. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en wees het meer of anders gevraagde af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belastingplichtigen om hun verplichtingen na te komen en de rol van de Ontvanger in het faillissementsproces.