ECLI:NL:GHAMS:2014:3618

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
1 september 2014
Zaaknummer
23-001600-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betrouwbaarheid verklaring van aangever in hoger beroep tegen vonnis politierechter

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1993, was beschuldigd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen een personenauto op 26 maart 2011 te Huizen. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair geweld tegen de auto, waarbij gebruik werd gemaakt van lifehammers en schroevendraaiers. Het hof heeft het bewijs beoordeeld, waarbij de verklaring van de aangever als betrouwbaar werd beschouwd. De aangever had de drie verdachten, waaronder de verdachte, herkend aan hun kleding en uiterlijk. Het hof oordeelde dat de omstandigheden van de zaak, zoals de korte tijdspanne tussen de vernieling en de aanhouding van de verdachten, de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangever versterkten. Het hof verwierp het verweer van de verdediging dat de herkenning niet overtuigend was en dat er geen dactyloscopisch onderzoek was gedaan op de aangetroffen hamers. Het hof achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en sprak de verdachte vrij van de overige tenlastegelegde feiten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, maar het hof besloot tot een onvoorwaardelijke werkstraf van 50 uur. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van €600 toegewezen. Het hof gelastte ook de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke jeugddetenties, die vervangen werden door werkstraffen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige bewijsvoering en de rol van de aangever in strafzaken.

Uitspraak

parketnummer: 23-001600-12
datum uitspraak: 8 april 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 april 2012 in de strafzaak onder de parketnummers 13-660296-11 en 13-714142-10 (TUL) en 13-810250-09 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 maart 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
primair:
hij op of omstreeks 26 maart 2011 te Huizen met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Huizermaatweg, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een personenauto (Volkswagen Golf, gekentekend [kenteken]), welk geweld bestond uit het met een of meer lifehammer(s) en/of schroevendraaier(s), althans een of meer harde voorwerp(en), (met kracht) op/tegen een of meer ruit(en) van voornoemde auto te slaan en/of te tikken;
subsidiair:
hij op of omstreeks 26 maart 2011 te Huizen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Volkswagen Golf, gekentekend [kenteken], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door met een of meer lifehammer(s) en/of schroevendraaier(s), althans een of meer harde voorwerp(en), (met kracht) op/tegen een of meer ruit(en) te slaan en/of te tikken;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof ten aanzien van de strafoplegging tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij op 26 maart 2011 te Huizen met anderen aan de openbare weg, de Huizermaatweg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een personenauto, Volkswagen Golf, gekentekend [kenteken], welk geweld bestond uit het met lifehammers met kracht tegen ruiten van voornoemde auto slaan.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bespreking van een verweer

De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de herkenning door de aangever van de drie personen die de ruiten van zijn auto zouden hebben ingeslagen geen overtuigende herkenning is en daarom niet kan bijdragen aan het bewijs dat deze drie jongens, onder wie de verdachte [verdachte], degenen zijn geweest die de ruiten van de auto van aangever hebben ingeslagen. Ook het aantreffen van de lifehammers maakt dit niet anders, nu het voor de hand ligt dat deze hamers in de buurt van de plaats van het delict zijn aangetroffen en bovendien verzuimd is deze hamers aan een dactyloscopisch onderzoek te onderwerpen. Hierdoor is het hof de mogelijkheid ontnomen om het verweer van de verdediging op aannemelijkheid te beoordelen, hetgeen strijdig is met het beginsel van de “equality of arms” zoals dit is vervat in artikel 6 EVRM.
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende:
Om 3.00 uur ’s-nachts ziet aangever dat drie mannen de ruiten van zijn auto inslaan. Hij belt de politie
waar de melding om 3.04 uur binnenkomt. Om 3.06 uur zien verbalisanten aangever, die achter de
verdachten aan is gegaan, rennen. Aangever wijst verbalisanten waar de verdachten naar toe zijn gerend.
Verbalisanten gaan achter de drie jongens aan die zich bij verbalisanten meldden. Aangever herkent die
drie jongens aan hun kleding en uiterlijk. Verbalisanten vinden vlak bij de plaats van de drie
aangehouden jongens achter de wielen van een auto twee hamers. Om 3.05 uur gaan ook twee andere
verbalisanten naar de plaats van het misdrijf (de vernielde auto) en gaan vanaf daar te voet verder waarbij
elk van de verbalisanten een andere weg neemt. Beide wegen lopen parallel. Om de hoek treffen ze de
collega’s aan die de drie verdachten hebben aangehouden. Verbalisanten zijn toen niemand anders
tegengekomen. Zowel aangever als de politie zien geen andere mensen dan deze drie jongens.
Het hof is van oordeel dat de verklaring van de aangever betrouwbaar is. Gelet op de korte tijdsspanne waarin zich dit alles heeft afgespeeld is niet aannemelijk geworden dat vóór de drie verdachten een groep jongens liep die de vernieling zou hebben gepleegd en die is weggevlucht voor de politie. Daarbij is van belang dat de beschrijving van de kleding door de aangever van de drie jongens die zijn autoruiten hebben vernield overeenkomt met de beschrijving die de verdachte zelf geeft van de kleding die hij droeg en van de kleding van degenen met wie hij die avond samen was. Voorts is het hof van oordeel dat de omstandigheid dat de aangetroffen hamers niet zijn onderworpen aan een dactyloscopisch onderzoek aan een bewezenverklaring niet in de weg staat en er derhalve geen sprake is van strijdigheid met het beginsel van de “equality of arms” zoals dit is vervat in artikel 6 EVRM. Het verweer wordt derhalve verworpen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het primair bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken met aftrek van voorarrest, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot het gevorderde bedrag van
€ 600,00 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, subsidiair 12 dagen hechtenis. Voorts heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van een bij vonnis van de kinderrechter te Amsterdam van 11 februari 2010 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van twee weken en een bij vonnis van de kinderrechter te Amsterdam van 30 september 2010 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie van 1 week.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 50 uur, subsidiair 25 dagen hechtenis, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot het gevorderde bedrag van € 600,00 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, subsidiair 12 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft, samen met anderen, de ruiten van een op de openbare weg geparkeerd staande auto met hamers ingeslagen. Door aldus te handelen heeft de verdachte schade berokkend aan de eigenaar van die auto, alsmede de openbare orde verstoord en daarmee gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt in de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 11 maart 2014 is de verdachte eerder voor openlijke geweldpleging veroordeeld.
Bij deze stand van zaken is een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 50 uur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 600,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerleggingen

De advocaat-generaal heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een bij vonnis van de kinderrechter te Amsterdam van 11 februari 2010 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van twee weken, te vervangen door een werkstraf voor de duur van 28 uren, subsidiair 14 dagen hechtenis, Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Voorts heeft de advocaat-generaal de tenuitvoerlegging gevorderd van een bij vonnis van de kinderrechter te Amsterdam van 30 september 2010 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van een week, te vervangen door een werkstraf voor de duur van 14 uren, subsidiair 7 dagen hechtenis.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraffen telkens een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur gelasten.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafbestaande uit een werkstraf voor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 600,00 (zeshonderd euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van
€ 600,00 (zeshonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter te Amsterdam van 30 september 2010, parketnummer 13-714142-10, te weten
jeugddetentievoor de duur van
1 (één) week, te vervangen door een werkstraf voor de duur van
14 (veertien) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
7 (zeven) dagenhechtenis.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter te Amsterdam van 11 februari 2010, parketnummer 13-810250-09, te weten jeugddetentie voor de duur van
2 (twee) weken, te vervangen door een werkstraf van
28 (achtentwintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
14 (veertien) dagenhechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. P.C. Römer en mr. J.G. Bulsing, in tegenwoordigheid van R.A.M. Truijens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 april 2014.
Mrs P.C. Römer en J.G. Bulsing zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]