ECLI:NL:GHAMS:2014:3576

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2014
Publicatiedatum
28 augustus 2014
Zaaknummer
200.129.007-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid gemeente voor bedrijfsongeval onderaannemer

In deze zaak gaat het om een bedrijfsongeval dat heeft plaatsgevonden op het terrein van het Afval Energie Bedrijf (AEB) van de Gemeente Amsterdam. De Gemeente is in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin haar vordering tot schadevergoeding werd afgewezen. De Gemeente had een raamovereenkomst gesloten met [X] B.V. voor schoonmaakdiensten, waarbij [X] als onderaannemer CSU Cleaning Services inschakelde. Tijdens de werkzaamheden op 26 november 2007 raakte een werknemer van CSU, [A], gewond door een ongeval met een veegmachine. De Arbeidsinspectie stelde vast dat de werkplek niet veilig was, wat leidde tot aansprakelijkheid van de Gemeente op grond van artikel 6:174 BW.

De Gemeente vorderde in deze procedure een schadevergoeding van [X] voor de kosten die zij had gemaakt in verband met de schadevergoeding aan de aansprakelijkheidsverzekeraar van CSU. Het hof oordeelde dat de Gemeente niet kon terugvorderen van [X], omdat de schade niet was veroorzaakt door de aanwezigheid van zaken van de Gemeente bij [X], maar door de gebrekkige veiligheid van het terrein. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en wees de vordering van de Gemeente af, waarbij het ook de bewijsaanbiedingen van beide partijen passeerde als niet ter zake dienend. De Gemeente werd veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.129.007/01
zaak-/rolnummer rechtbank: C/13/518486/HA ZA 12-675 (Amsterdam)
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 augustus 2014
inzake:
GEMEENTE AMSTERDAM,
zetelend te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen:
[X] B.V.,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
geïntimeerde,
advocaat: mr. P. van den Broek te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de Gemeente en [X] genoemd.
De Gemeente is bij dagvaarding van 3 juni 2013 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 maart 2013, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen de Gemeente als eiseres en [X] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben hun zaak ter zitting van het hof van 5 februari 2014 doen bepleiten, de Gemeente door mr. B. Fluit, advocaat te Amsterdam, en [X] door mr. M.A. van der Pool, advocaat te Amsterdam, ieder aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities.
Vervolgens is arrest gevraagd.
De Gemeente heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en en - uitvoerbaar bij voorraad - haar vordering zoals in eerste aanleg ingesteld alsnog zal toewijzen en [X] zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen de Gemeente ter uitvoering van het vonnis in eerste aanleg aan haar heeft voldaan, met beslissing over de proceskosten met nakosten en rente.
[X] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met -uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.7 een aantal vaststaande feiten opgesomd. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1. (
i) Partijen hebben op 31 mei 2007 een Raamovereenkomst Facilitaire Maincontracting (hierna : de raamovereenkomst) gesloten inzake (onder meer) de industriële schoonmaakdienstverlening op het terrein van het aan de Gemeente toebehorende Afval Energie Bedrijf (hierna: het AEB) door [X]. Daarin is onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 2 Voorwerp van de Raamovereenkomst
(...)
2.6
De navolgende Bijlagen maken integraal onderdeel uit van de Raamovereenkomst. Voorzover deze bijlagen in tegenspraak zijn met de Raamovereenkomst, prevaleert de Raamovereenkomst. Voorzover deze Bijlagen onderling in tegenspraak zijn, gelet de navolgende rangorde, waarbij het hoger genoemde document prevaleert boven het lager genoemde:
Raamovereenkomst (...)
2. Algemene Inkoopvoorwaarden Gemeente Amsterdam, Afval Energie Bedrijf
(...)
Artikel 6 Gebruik van zaken van Opdrachtgever
6.1.
Bij het verrichten van de Diensten kan Opdrachtnemer gebruik maken van zaken die eigendom zijn van Opdrachtgever en die voor dat doel in bruikleen worden gegeven.(...)
Artikel 18 Aansprakelijkheid
(...)
18.7.
Opdrachtgever vrijwaart Opdrachtnemer eveneens voor aanspraken die voortvloeien uit of verband houden met het niet naleven van de in artikel 7:658/7:611 BW bedoelde zorgplicht of het niet voldoen aan de Arbeidsomstandighedenwet.
(...)
18.11.
Indien Opdrachtnemer voor het verrichten van de Diensten gebruik maakt van zaken die eigendom zijn van Opdrachtgever, als bedoeld in artikel 6.1, is Opdrachtnemer aansprakelijk voor de schade die aan deze zaken wordt toegebracht. Indien als gevolg van de aanwezigheid van zaken van Opdrachtgever bij Opdrachtnemer ter uitvoering van de Raamovereenkomst schade aan Opdrachtnemer en/of aan derden wordt toegebracht, op welke wijze dan ook, is deze schade geheel voor rekening en risico van Opdrachtnemer. In voorkomende gevallen zal Opdrachtnemer Opdrachtgever vrijwaren voor aanspraken van derden.”
(ii) Op de raamovereenkomst zijn de Algemene Inkoopvoorwaarden Gemeente Amsterdam, Afval Energie Bedrijf (hierna: de algemene inkoopvoorwaarden) van toepassing. Deze houden onder meer in:
“20 Aansprakelijkheid
a. Indien de opdrachtnemer aan enige verplichting niet tijdig voldoet is hij in gebreke zonder dat daartoe een ingebrekestelling vereist is. De opdrachtnemer is aansprakelijk voor alle schade van en/of verband houdend met de door hem en/of in zijn opdracht geleverde zaken en/of verrichte werkzaamheden. De Leverancier vrijwaart ons voor aanspraken van derden te dier zake.
b. Leverancier zal op zijn kosten op eerste verzoek van Afval Energie Bedrijf een aansprakelijkheidsverzekering afsluiten en gesloten houden, zulks tot genoegen van Afval Energie Bedrijf en zal Afval Energie Bedrijf desverzocht kopie van de polis verstrekken.
c. Behoudens aansprakelijkheid voor schade die het gevolg is van opzet of grove schuld van Afval Energie Bedrijf, is Afval Energie Bedrijf niet aansprakelijk voor enige directe of indirecte schade ontstaan bij derden gedurende het uitvoeren van werkzaamheden in opdracht van Afval Energie Bedrijf.
(...)”
(iii) [X] heeft voor het uitvoeren van voornoemde dienstverlening als onderaannemer CSU Cleaning Services (hierna: CSU) ingeschakeld.
(iv) Op 26 november 2007 is [A] tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden voor CSU op het terrein van AEB een ongeval overkomen als gevolg waarvan hij letsel heeft opgelopen.
( v) De Arbeidsinspectie heeft naar aanleiding van het ongeval een ongevallenboeterapport opgemaakt. Daarin is onder meer vermeld, kort gezegd, dat [A] letsel heeft opgelopen doordat de veegmachine die hij bestuurde en die op de schuinte van een muur reed van die muur is afgekanteld en op [A], die uit de cabine was gesprongen, is terecht gekomen. Het rapport vermeldt voorts dat de muur, die afscheiding vormde met de wielwasstraat, slecht zichtbaar was en dat de belijning op de weg niet zichtbaar was door de aanwezigheid van een laag modder. Het rapport vervolgt:
“De arbeidsplaats was niet veilig toegankelijk en kon niet veilig worden verlaten. Hij was niet zodanig ontworpen, uitgerust, gebruikt en onderhouden, dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk is voorkomen.(...)”
(vi) [A] heeft CSU aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade. De aansprakelijkheidsverzekeraar van CSU, [Y] heeft de schade van [A] vergoed. [Y] heeft regres op de Gemeente genomen op grond van artikel 6:174 jo 6:162 BW. De Gemeente heeft op grond van met [Y] tijdens de procedure voor de rechtbank gemaakte afspraken € 173.385,61 aan [Y] uitgekeerd, zijnde 50% van de door [Y] vergoede schade en gemaakte kosten.
3.2.
De Gemeente vordert in dit geding van [X] in hoofdsom een bedrag van € 176.213,61, zijnde het onder 3.1 sub vi genoemde bedrag vermeerderd met “juridische en buitengerechtelijke” kosten. De rechtbank heeft de vordering van de Gemeente afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt de Gemeente in hoger beroep met vijf grieven op.
3.3.
De Gemeente stelt zich op het standpunt dat het bedrag dat zij aan [Y] heeft betaald door [X] aan haar dient te worden vergoed. Zij verwijst in dit verband naar het bepaalde in artikel 18.11 van de raamovereenkomst en stelt zich op het standpunt dat zich een geval voordoet als in dat artikel bedoeld. Subsidiair grondt de Gemeente haar aanspraak op artikel 20 van de algemene inkoopvoorwaarden.
3.4.
Dat zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 18.11 van de raamovereenkomst kan niet als juist worden aanvaard. In het onderhavige geval is de schade niet toegebracht “als gevolg van de aanwezigheid van zaken van Opdrachtgever bij Opdrachtnemer ter uitvoering van de raamovereenkomst” maar doordat de veegmachine reed op een bedrijfsterrein dat gebrekkig/onveilig was omdat deze door een muurtje werd afgescheiden van de naast gelegen wielwasstraat op een wijze die niet voldoende zichtbaar was. De Gemeente is daarvoor aansprakelijk gehouden op grond van het bepaalde in artikel 6:174 BW en heeft deze aansprakelijkheid kennelijk aanvaard. Het hof verwerpt het betoog van de Gemeente voor zover dat inhoudt dat het enkele feit dat de Gemeente een zaak (de door de Gemeente aan [X] verstrekte veegmachine) ter uitvoering van de werkzaamheden ter beschikking heeft gesteld en deze zaak bij het ontstaan van de schade een rol heeft gespeeld reeds meebrengt dat [X] gehouden is de Gemeente op de voet van artikel 8.11 voor die schade te vrijwaren. Voor een dergelijke ruime uitleg biedt de tekst van dit artikel geen steun.
3.5.
Ook het beroep van de Gemeente op artikel 20 van de algemene inkoopvoorwaarden wordt tevergeefs gedaan. Noch het bepaalde in het eerste lid noch het bepaalde in het derde lid van dit artikel biedt grondslag voor het aannemen van een verplichting van [X] om de Gemeente te vrijwaren voor schade die het gevolg is van gebreken van een aan de Gemeente toebehorende opstal: voor zover dit niet reeds duidelijk is op grond van de tekst van voornoemde bepalingen brengt een redelijke uitleg daarvan dit mee.
3.6.
Bij het voorgaande komt dat uit de onveiligheid/gebrekkigheid van het bedrijfsterrein ontegenzeggelijk aanspraken voortvloeien die verband houden met de zorgplicht bedoeld in artikel 7:658 BW en dat tussen partijen niet in geschil is dat de Gemeente [X] op grond van artikel 18.7 van de raamovereenkomst voor dergelijke aanspraken dient te vrijwaren. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat, gezien het in die overeenkomst omtrent de rangorde van de diverse documenten bepaalde, het in de raamovereenkomst overeengekomene prevaleert.
3.6.
Hieruit volgt reeds dat de door de Gemeente tegen het vonnis van de rechtbank gerichte grieven falen. Bij een verdere bespreking daarvan bestaat onvoldoende belang. De bewijsaanbiedingen over en weer zullen als niet terzake dienend worden gepasseerd.
Het vonnis van de rechtbank zal worden bekrachtigd. De Gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de Gemeente in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [X] begroot op € 4.961,- aan verschotten en € 7.896,- voor salaris;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Visser, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en D.J. Oranje en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2014.