ECLI:NL:GHAMS:2014:3572

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2014
Publicatiedatum
28 augustus 2014
Zaaknummer
200.137.359-01 KG
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inschrijving in het handelsregister van de Stichting Het Roomsch Catholijk Maagdenhuis als zelfstandig onderdeel van het Rooms Katholiek kerkgenootschap

In deze zaak vorderden het Bisdom Haarlem-Amsterdam en Mgr. dr. Jozef Marianus Punt, diocesane bisschop, in kort geding de inschrijving van de Stichting Het Roomsch Catholijk Maagdenhuis in het handelsregister als zelfstandig onderdeel van het Rooms Katholiek kerkgenootschap. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam had op 28 augustus 2013 in een eerder vonnis geoordeeld dat het Maagdenhuis als zelfstandig onderdeel van een kerkgenootschap moet worden aangemerkt, maar dat er geen spoedeisend belang was voor de gevorderde inschrijving. De bisschop en het bisdom gingen in hoger beroep tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting op 31 maart 2014 werd de zaak bepleit door de advocaten van beide partijen. De bisschop en het bisdom stelden dat het Maagdenhuis niet correct was ingeschreven en dat de bestuursleden niet rechtsgeldig waren benoemd. Het Maagdenhuis en de bestuursleden voerden aan dat de bisschop nooit bezwaar had gemaakt tegen de benoemingen en dat er geen sprake was van wanbeleid.

Het hof oordeelde dat het bisdom en de bisschop onvoldoende spoedeisend belang hadden bij hun vorderingen. Het hof bevestigde dat de juridische status van het Maagdenhuis als zelfstandig onderdeel van het Rooms Katholiek kerkgenootschap niet zonder meer vaststond en dat de inschrijving in het handelsregister niet noodzakelijk was voor de rechtszekerheid. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelde het bisdom en de bisschop in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke juridische status voor kerkelijke instellingen en de rol van de bisschop in de benoeming van bestuursleden. De uitspraak heeft implicaties voor de governance van kerkelijke stichtingen en de verhouding tussen kerkelijke en burgerlijke rechtspersoonlijkheid.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team 1
zaaknummer : 200.137.359/01 KG
zaak- rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/544641 / KG ZA 13-779
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 augustus 2014
inzake

1.HET BISDOM HAARLEM-AMSTERDAM,

gevestigd te Haarlem,
2. Mgr. dr. Jozef Marianus PUNT, in zijn hoedanigheid van diocesane bisschop van het Bisdom Haarlem-Amsterdam,
wonende te Haarlem,
appellanten,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen

1.de stichting

STICHTING HET ROOMSCH CATHOLIJK MAAGDENHUIS,
gevestigd te Amsterdam,

2. [geïntimeerde sub 2],

wonende te [woonplaats],

3. [geïntimeerde sub 3],

wonende te [woonplaats],

4. [geïntimeerde sub 4],

wonende te [woonplaats],

5. [geïntimeerde sub 5],

wonende te [woonplaats],

6. [geïntimeerde sub 6],

zonder bekende woonplaats zowel binnen als buiten Nederland,
geïntimeerden,
advocaat: mr. M.E. Coenraads te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna het bisdom, de bisschop, het Maagdenhuis en de bestuursleden genoemd.
Het bisdom en de bisschop zijn bij dagvaarding van 24 september 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 28 augustus 2013, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen het bisdom en de bisschop als eisers en het Maagdenhuis en de bestuursleden als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 31 maart 2014 doen bepleiten, het bisdom en de bisschop door mr. J.M. Blanco Fernández, advocaat te Amsterdam, en het Maagdenhuis en de bestuursleden door mr. J. Fleming, advocaat te Amsterdam, en door mr. Coenraads voornoemd. De advocaten hebben zich bediend van aan het hof overgelegde pleitaantekeningen. Bij deze gelegenheid hebben het bisdom en de bisschop nog vijf producties in het geding gebracht.
Ten slotte is, nadat de zaak in verband met schikkingsonderhandelingen was aangehouden, arrest gevraagd.
Het bisdom en de bisschop hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - de in eerste aanleg ingestelde vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van het Maagdenhuis en de bestuursleden in de kosten van het geding in beide instanties.
Het Maagdenhuis en de bestuursleden hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van het bisdom en de bisschop in de kosten van (begrijpt het hof) het geding in hoger beroep.

2.Feiten

Omtrent de juistheid van de door de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.6 genoemde feiten bestaat geen geschil zodat ook het hof deze feiten tot uitgangspunt zal nemen.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) De bisschop is op 21 juli 2001 als diocesane bisschop van Haarlem benoemd.
(ii) Het Maagdenhuis is in 1570 opgericht als weeshuis voor Rooms Katholieke meisjes. In 1953 is het weeshuis verkocht; sindsdien kent het Maagdenhuis charitatieve doelstellingen.
(iii) In 1910 heeft het Maagdenhuis een (eerste) huishoudelijk reglement opgesteld. In 1932 is dit reglement herzien. In 1959 zijn de statuten van het Maagdenhuis voor het eerst op schrift gesteld. De statuten zijn nadien gewijzigd in 1962 en 1970. De thans geldende statuten van het Maagdenhuis dateren van 1983. In de statuten van 1983 is onder meer het volgende opgenomen:

VASTSTELLING GEWIJZIGDE STATUTEN
(...)
– dat het R.C. Maagdenhuis (...) van ouds is een zelfstandige instelling, gesticht en bestuurd door Rooms Katholieken, met een kapitaal, bijeengebracht door Rooms Katholieken en met een werkzaamheid op Rooms Katholieke grondslag;
– dat de zelfstandigheid onder meer hieruit blijkt:
a. dat coöptatie als systeem voor het benoemen van bestuursleden ononderbroken heeft gegolden;
b. dat het bestuur zijn taak, inclusief beheer van en beschikking over het vermogen, alsook besteden van de inkomsten, in volledige zelfstandigheid heeft uitgeoefend;
– dat degene, aan wie iets is toevertrouwd, daarover ter verantwoording kan worden geroepen, opdat in geval van gebleken wanbeleid kan worden ingegrepen;
– dat op die grond het bestuur het steeds wenselijk heeft geacht, hetgeen ook verwezenlijkt werd, een zekere formele bevoegdheid van de apostolische vicaris en na het herstel van de Bisschoppelijke hiërarchie in Nederland, van de Bisschop van Haarlem, te erkennen en deze hem toe te kennen;
– dat de aldus toegekende bevoegdheid er niet was tot aantasting van de zelfstandigheid van het R.C. Maagdenhuis, maar het karakter had van een dienst van de zijde van de Bisschop van Haarlem, met als consequentie daarvan de mogelijkheid tot ingrijpen, indien daartoe objectief gezien, wegens wanbeleid, een dringende reden zou zijn;
– dat het bestuur deze van ouds bestaande situatie wenst voort te zetten en dat de Bisschop van Haarlem bereid blijft tot de vermelde dienst;
– dat in de vanaf het jaar negentienhonderdtien bekende reglementen en statuten voor de Bisschop van Haarlem een naar de letter ruime, zelfstandig door hem uit te oefenen bevoegdheid is opgenomen, ruimer dan overeenkomstig het bovenstaande is bedoeld;
– dat deze ruimere bevoegdheid nimmer in praktijk is gebracht;
– dat immers feitelijk het systeem van coöptatie is blijven gelden, waardoor het bestuur benoemt en de Bisschop van Haarlem bekrachtigt, terwijl de verantwoording, anders dan bedoeld, in feite zelfs wel achterwege bleef;
– dat inmiddels het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie (...) het recht van Rooms Katholieke leken, om instellingen van ‘barmhartigheid en liefde’ op te richten en te leiden, heeft erkend;
– dat derhalve de letter van de statuten dient te worden verstaan aldus, dat door een op het bestuur drukkende verantwoordingsplicht, zover gaande als voor de Bisschop van Haarlem nodig is om zijn toetsingsrecht te kunnen uitoefenen aan hem wordt toegekend een in objectiviteit te hanteren marginaal toetsingsrecht en wel om in de samenstelling van het bestuur in te grijpen, voorzover daartoe naar objectief oordeel wegens wanbeleid een dringende reden zou bestaan;
– dat tot het waarborgen van objectiviteit, bij ontbreken van een daartoe bevoegde kerkelijke rechter in de Nederlandse Rooms Katholieke Kerkprovincie, het oordeel van de burgerlijke rechter dient te kunnen worden ingeroepen bij meningsverschil over de vraag, of de Bisschop van Haarlem terecht van zijn marginaal toetsingsrecht gebruik heeft gemaakt;
– dat het gewenst is gebleken de huidige statuten, met inachtneming van de vorengemelde overwegingen, aan de bestaande situatie aan te passen;
(...)
– dat voor deze statutenwijziging de goedkeuring werd verkregen van de Bisschop van Haarlem (...)
Artikel 1
1. De stichting draagt de naam: STICHTING HET ROOMSCH CATHOLIJK MAAGDENHUIS.
2. Zij is gevestigd te Amsterdam.
3. De stichting is een instelling van de Rooms Katholieke Kerk in de zin van canon 100 paragraaf 1 van de Codex Iuris Canonici en van artikel VII van het Reglement voor het Rooms Katholieke Kerkgenootschap in Nederland en bezit als zelfstandig onderdeel volgens het kerkelijk recht rechtspersoonlijkheid, welke ingevolge artikel 2 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek als zodanig is erkend naar Nederlands recht.
Doel
Artikel 2
1. De stichting heeft ten doel:
a. in de eerste plaats steun te verlenen aan Rooms Katholieke ouderzorg missende of tekortkomende kinderen, bij voorkeur uit Amsterdam, zo nodig ook na hun minderjarigheid en aan initiatieven op het gebied van de Rooms Katholieke jeugdzorg:
b. voorts huisvesting, verzorging en verpleging te verlenen aan naar het oordeel van het bestuur andere daarvoor in aanmerking komende personen – bij voorkeur bejaarden – zulks eveneens op Rooms Katholieke grondslag, zomede het steunen van initiatieven op dit gebied.
(...)
Artikel 3
(...)
3. Leden van het bestuur kunnen slechts zij zijn, die de bestuurszaken binnen de stichting op de grondslag van de Rooms Katholieke levenshouding zullen behartigen.
4. De bestuursleden worden door het bestuur zelf benoemd. Elke benoeming wordt ter bekrachtiging door de Bisschop aan hem voorgelegd.
(...)
5. Het bestuurslidmaatschap eindigt:
(...)
d. na verlening van ongevraagd ontslag door de Bisschop op een door deze te bepalen datum.
6. Een ongevraagd ontslag kan door de Bisschop worden verleend uitsluitend indien daartoe naar objectief oordeel in een bepaald geval wegens wanbeleid een dringende reden zou bestaan. Bij meningsverschil met het bestuur over de vraag of de Bisschop in een bepaald geval terecht van zijn marginaal toetsingsrecht gebruik heeft gemaakt, zal op daartoe door de meest gerede partij gedaan verzoek, door de burgerlijke rechter worden beslist.
(...)
8. Indien door welke oorzaak ook geen enkel bestuurslid meer in funktie mocht zijn, behoort aan de Bisschop het recht een nieuw bestuur aan te stellen. Intussen gaat onmiddellijk vanaf het ogenblik van het ontbreken van alle bestuursleden het gehele bestuur tijdelijk op de Bisschop over, die alle funkties, bevoegdheden en rechten van het bestuur uitoefent, totdat een nieuw bestuur zal zijn aangesteld.
(...)
Artikel 11
1. Een besluit tot wijziging van de statuten of tot ontbinding van de stichting kan slechts worden genomen met een meerderheid van twee/derde der geldig uitgebrachte stemmen in een vergadering, waarin alle bestuursleden aanwezig zijn.
(...)
4. Een besluit als bedoeld in het eerste lid van dit artikel wordt niet van kracht dan na schriftelijke goedkeuring door de Bisschop.
(...)”
(iv) In een uittreksel d.d. 8 april 2013 uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel met betrekking tot het Maagdenhuis is onder “Rechtsvorm” opgenomen: “Stichting”. Als datum van oprichting is 10 juli 1971 vermeld en als datum van laatste statutenwijziging 5 mei 1983. De bestuurders staan als bestuursleden van het Maagdenhuis ingeschreven, steeds als (met andere bestuurders) gezamenlijk bevoegd.
( v) Op 10 juli 2013 heeft de bisschop een decreet uitgevaardigd waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“– dat
Het Roomsch Catholijk Maagdenhuiseen publiekrechtelijke kerkelijke rechtspersoon is, zoals dat volgt uit art. 1 lid 3 van de (...) statuten (...) en het op deze rechtspersoon toepasselijk canoniek recht;
– dat op grond van art. 2:2 van het Burgerlijk Wetboek
Het Roomsch Catholijk Maagdenhuistevens een zelfstandig onderdeel van het R.K. kerkgenootschap is;
(...)
– dat volgens art. 3 lid 4 van de Statuten bestuursleden door het bestuur worden benoemd en elke benoeming aan mij ter bekrachtiging wordt voorgelegd;
– dat de benoeming van degenen die thans feitelijk
Het Roomsch Catholijk Maagdenhuis besturen, niet aan mij ter bekrachtiging is voorgelegd noch door mij is bekrachtigd;
– dat deze benoemingen niet rechtsgeldig zijn (...);
– dat er sinds 2009 verschillende pogingen zijn gedaan om in goed overleg de ontstane situatie minnelijk op te lossen, maar dat deze pogingen helaas niet zijn geslaagd;
– dat geconstateerd is dat de personen die thans feitelijk
Het Roomsch Catholijk Maagdenhuisbesturen het eigen kerkrechtelijk karakter van de instelling, met alle daaraan voor bestuurders, instelling en diocesane bisschop verbonden rechten en plichten, niet erkennen;
– dat het canoniek recht mij de verplichting oplegt kerkelijke instellingen te visiteren, over het beheer van de goederen te waken en ervoor te zorgen dat alle apostolaatswerken onder mijn leiding gecoördineerd worden (...)
– dat op mij de taak rust de Stichting tijdelijk te besturen wanneer door welke oorzaak ook geen enkel bestuurslid in functie is en te voorzien in de aanstelling van een nieuw bestuur (Statuten art. 3 lid 8);
– dat hierna te benoemen personen aangegeven hebben bereid te zijn het bestuursambt te aanvaarden;
besluit
krachtens de mij in art. 3 lid 8 van de Statuten toegekende bevoegdheid met onmiddellijke ingang tot bestuurders van de Stichting
Het Roomsch Catholijk Maagdenhuiste benoemen:
(volgen de namen van drie personen)
met de opdracht de
Stichting Het Roomsch Catholijk Maagdenhuiste besturen in overeenstemming met de Statuten en de bepalingen van het canoniek recht; in het bijzonder draag ik de nieuwe bestuursleden op de Statuten van de Stichting aan te passen aan het geldend canoniek recht, met name aan de genoemde
Algemene Bepalingen voor Kerkelijke Rechtspersonen en Katholieke Burgerlijke Rechtspersonen, op een zo kort mogelijke termijn, maar in ieder geval binnen een jaar vanaf de datum van dit decreet.
Van harte wens ik de nieuwe bestuursleden toe dat zij hun taak ten behoeve van de R.K. ouderzorg missende of tekortkomende kinderen, de R.K. jeugdzorg en verzorging van bejaarden op R.K. grondslag met vreugde, toewijding en vanuit een Rooms Katholieke levenshouding zullen kunnen vervullen (vgl. Statuten art. 2 en 3). Ik wens hen daartoe Gods overvloedige zegen,
(...)”
(vi) Bij brief van de raadsman van het Maagdenhuis en de bestuursleden van 23 juli 2013, gericht aan de bisschop, is herroeping van het decreet van 10 juli 2013 verzocht. De bisschop heeft dit verzoek bij decreet van 23 augustus 2013 afgewezen. Tegen deze afwijzing hebben het Maagdenhuis en de bestuurders bij beroepschrift van 6 september 2013 beroep ingesteld bij “La Congregazione per il Clero” te Rome. Op dit beroep is tot op heden nog niet beslist.
3.2.
Het bisdom en de bisschop vorderen in dit kort geding:
a. het Maagdenhuis te veroordelen om mee te werken aan inschrijving van het Maagdenhuis in het handelsregister als een zelfstandig onderdeel van het R.K. kerkgenootschap, conform de Handelsregisterwet 2007 en het Handelsregisterbesluit 2008;
b. de bestuursleden te veroordelen om mee te werken aan het ongedaan maken van hun inschrijving als bestuurders van het Maagdenhuis in het handelsregister en de uitschrijving te gehengen en te gedogen;
c. het Maagdenhuis en de bestuursleden te veroordelen binnen tien dagen na betekening van de uitspraak mee te werken aan de feitelijke overdracht van de bestuurstaak aan de door de bisschop benoemde bestuurders door het toegankelijk stellen van de administratie en de bezittingen van het Maagdenhuis;
d. het Maagdenhuis te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.3.
In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter, zeer kort samengevat, geoordeeld:
- dat het Maagdenhuis dient te worden aangemerkt als een zelfstandig onderdeel van een kerkgenootschap in de zin van artikel 2:2, lid 1, BW en wel als een publieke kerkelijke rechtspersoon (rov. 4.1 en 4.2);
- dat artikel 2:2 BW ruimte overlaat voor “overeenkomstige toepassing” van andere regels buiten het “eigen statuut” en dat bij totstandkoming van de statuten van het Maagdenhuis in 1983, met instemming van de bisschop, bewust ervoor is gekozen dat van bisschoppelijk ingrijpen eerst sprake mag en kan zijn op basis van “een in objectiviteit te hanteren marginaal toetsingsrecht en wel om in de samenstelling van het bestuur in te grijpen, voor zover daartoe naar objectief oordeel wegens wanbeleid een dringende reden zou bestaan” (rov. 4.4);
- dat het bisdom en de bisschop er niet in zijn geslaagd aan te tonen dat sprake is van “wanbeleid” (rov. 4.5);
- dat, tegen de achtergrond van het feit dat de bisschop in de lange tijd van de geschiedenis van het Maagdenhuis nooit nadrukkelijk heeft gestaan op bekrachtiging van bestuurdersbenoemingen, geen daadwerkelijke bemoeienis heeft getoond met het Maagdenhuis of met de bestuursleden en, hoewel hij van die benoemingen wel op de hoogte was, nimmer kritiek of bezwaren heeft geuit op het functioneren van het Maagdenhuis of op de (individuele) bestuursleden, het ontbreken van de bekrachtigingen van de benoemingen van de huidige bestuursleden niet kan bijdragen aan toewijzing van de vorderingen (rov. 4.6);
- dat het bisdom en de bisschop derhalve “onvoldoende belang hebben, laat staan een spoedeisend belang” bij toewijzing van de vordering om de bestuursleden te veroordelen om mee te werken aan het ongedaan maken van hun inschrijving in het handelsregister en tot het meewerken aan feitelijke overdracht van de bestuurstaken (rov. 4.7);
- dat, nu bij inschrijving in het handelsregister als kerkelijke rechtspersoon niet is vereist dat bestuursleden in het handelsregister worden opgenomen terwijl hun positie binnen het Maagdenhuis wel moet worden gehandhaafd, inschrijving als kerkelijke rechtspersoon ten onrechte zou kunnen leiden tot het “onzichtbaar maken” van de huidige bestuursleden, zodat, vanwege de nauwe samenhang tussen de gevraagde voorzieningen, ook ten aanzien van de voorziening strekkende tot inschrijving in het handelsregister als kerkelijke rechtspersoon, moet worden geoordeeld dat bij toewijzing daarvan voldoende (spoedeisend) belang ontbreekt (rov. 4.8).
De voorzieningenrechter heeft op grond van deze overwegingen de gevraagde voorzieningen afgewezen, met veroordeling van het bisdom en de bisschop in de kosten van het geding.
3.4.
Tegen deze beslissing - en de gronden waarop zij berust - hebben het bisdom en de bisschop zeven grieven gericht. Daarvan zien de grieven 1 tot en met 6 met name op de vorderingen verband houdende met de positie van de bestuursleden en op de vorderingen tot ongedaanmaking van de inschrijving als bestuurders van het Maagdenhuis en heeft grief 7 met name betrekking op de inschrijving van het Maagdenhuis in het handelsregister als zelfstandig onderdeel van het Rooms Katholiek kerkgenootschap.
3.5.
Het hof stelt voorop dat, zoals de inleidende dagvaarding onder 31 en de memorie van grieven onder 4 vermelden, de positie van de bestuurders van het Maagdenhuis inzet is van dit kort geding.
3.6.
Het Maagdenhuis en de bestuursleden hebben zich, voorafgaand aan bespreking van de grieven, beroepen op het ontbreken van een aan de zijde van het bisdom en de bisschop bestaand spoedeisend belang. Het hof honoreert dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
3.7.
Door het Maagdenhuis en de bestuursleden is, niet althans niet voldoende door het bisdom en de bisschop bestreden, gesteld (conclusie van antwoord nrs. 45 e.v.) dat sedert de statuten van 1983 geen nieuwe bestuurdersbenoemingen expliciet door de bisschop zijn bekrachtigd, dit terwijl vanaf 1986 er meerdere bestuurdersbenoemingen zijn geweest en de bisschop al die jaren met het bestuur van het Maagdenhuis, onder meer doordat hem zogeheten Activiteitenverslagen - met daarin vermelding van de bestuursleden (cva, nrs. 51 e.v.) - werden toegestuurd, contact heeft gehouden en zodoende op de hoogte is geweest van de nieuwe benoemingen. Tegen deze achtergrond en mede gezien dat, zoals in de memorie van grieven (nrs. 27 en 28) uitdrukkelijk is vermeld, de vordering niet is gebaseerd op gesteld wanbeleid als bedoeld in artikel 3 sub 6 van de statuten, valt niet in te zien welk spoedeisend belang aan de zijde van het bisdom en de bisschop bestaat bij de vorderingen, verband houdend met de positie van de bestuurders. Het (enkele) gegeven dat de bisschop een decreet heeft uitgevaardigd waarin hij zijn visie heeft geuit op hetgeen volgens hem rechtens is met betrekking tot de rechtspositie van het Maagdenhuis, dat al sedert 1962 een stichting is en als stichting in het handelsregister staat ingeschreven, brengt het voor toewijzing van een vordering in kort geding noodzakelijke spoedeisend belang niet met zich. De voorzieningenrechter heeft daarom de vorderingen, verband houdende met de positie van de bestuursleden als bestuurders van het Maagdenhuis, terecht afgewezen. De grieven, gericht tegen die beslissing, treffen geen doel.
3.8.
Het ontbreken van een spoedeisend belang geldt ook ten aanzien van de vordering strekkende tot medewerking aan inschrijving van het Maagdenhuis in het handelsregister als een zelfstandig onderdeel van het Rooms Katholiek kerkgenootschap in Nederland. Redengevend daarvoor is het volgende.
3.9.
Voor zover het bisdom en de bisschop met deze vordering beogen de positie van de bestuurders van het Maagdenhuis te wijzigen is van toepassing hetgeen onder 3.7 werd overwogen. Het hof verwijst daarnaar.
3.10.
Voor zover het bisdom en de bisschop met deze vordering beogen, althans mede beogen, de belangen van het rechtsverkeer te dienen (in de memorie van grieven wordt onder meer verwezen naar de verplichting tot correcte inschrijving conform de eigen rechtsvorm, zoals die is neergelegd in de artikelen 6 lid 3 en 17 lid 1 Hrw 2007, en naar artikel 1 onder 4 WED, wordt het volgende overwogen.
3.11.
Het hof heeft niet kunnen achterhalen sedert wanneer de Stichting in het handelsregister staat ingeschreven. Vast staat echter dat dit sedert decennia het geval is. Gesteld noch gebleken is dat deze inschrijving, mede in acht genomen dat het Maagdenhuis een eigen vermogen heeft en het bestuur zelfstandig bevoegd is, ooit tot problemen aanleiding heeft gegeven.
3.12.
Ten tweede is van belang dat de juridische hoedanigheid van het Maagdenhuis kwestieus is en het gelijk daaromtrent niet zonder meer aan de zijde van het bisdom en de bisschoppen ligt. Het hof verwijst naar het tussen partijen gevoerde debat en het door het Maagdenhuis en de bestuursleden overgelegde rechtsgeleerde (contrair aan het door het bisdom en de bisschop verdedigde standpunt zijnde) advies. Voorts zijn er, indien de conclusie zou moeten zijn dat het Maagdenhuis geen civielrechtelijke stichting is maar rechtspersoonlijkheid ontleent aan de hoedanigheid van een zelfstandig onderdeel van het Rooms Katholieke kerkgenootschap in Nederland, goede argumenten (onder meer: het ontbreken van een kerkelijke benoeming als publiekrechtelijk onderdeel van de R.K. Kerk, de wijze van benoeming van het bestuur (coöptatie), de volledige zeggenschap over het eigen vermogen) om aan te nemen dat het Maagdenhuis geen publieke kerkelijke rechtspersoon is maar de status heeft van een private kerkelijke rechtspersoon, in welk verband het hof mede wijst op de – in de onderhavige procedure overgelegde - uitspraak van de Kerkelijke Rechtbank van Beroep van het Aartsbisdom Utrecht van 26 januari 2009, kenmerk II/2007/01/SH/HLS-EHS. Het hof constateert dat het bisdom en de bisschop zich slechts op het standpunt hebben gesteld dat het Maagdenhuis een publieke kerkelijke rechtspersoon is en dat zij hun vorderingen niet (mede) hebben gebaseerd op de hoedanigheid van het Maagdenhuis als een private kerkelijke rechtspersoon. Onduidelijk is of deze vorderingen ook toewijsbaar zijn indien, zoals voorshands aannemelijk voorkomt, sprake zou zijn van een private kerkelijke rechtspersoonlijkheid.
3.13.
Tenslotte bestaan goede redenen om aan te nemen dat inschrijving van het Maagdenhuis als zelfstandig onderdeel van het Rooms Katholieke kerkgenootschap op dit moment niet in het belang is van het rechtsverkeer. Terecht heeft de voorzieningenrechter, geheel in overeenstemming met hetgeen daaromtrent in de Nota van Toelichting bij het Handelsregisterbesluit van 2008 is vermeld en met het gestelde in de brief van de Vakspecialist Handelsregister van de Kamer van Koophandel Gelderland van 15 juni 2011, overwogen dat bij de inschrijving als (zelfstandig onderdeel van een) kerkgenootschap persoonsgegevens niet worden geregistreerd en derhalve wordt afgezien van het vermelden van de bestuurders, en dat om die reden de huidige bestuurders “onzichtbaar” worden. Gevolg daarvan kan zijn dat, gezien de tussen partijen daaromtrent bestaande twist, in het rechtsverkeer niet meer duidelijk is wie bevoegd is om met betrekking tot het vermogen van het Maagdenhuis rechtshandelingen te verrichten. Uitgaande van hetgeen het rechtsverkeer verlangt moet daarom de conclusie zijn dat bij toewijzing van de vordering onder 3.2.1. sub a, gegeven de thans bestaande onduidelijkheid met betrekking tot de positie van de bestuursleden, geen spoedeisend belang bestaat.
3.14.
Wegens het ontbreken van spoedeisend belang komt het hof aan (verdere) bespreking van de grieven niet toe. Het vonnis zal worden bekrachtigd. Het bisdom en de bisschop zullen als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt het bisdom en de bisschop in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van het Maagdenhuis en de bestuursleden begroot op € 683,- aan verschotten en € 2.682,- voor salaris;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Visser, R.J.M. Smit en P.W.A. van Geloven en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2014.