In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, betreft het een hoger beroep van de Stichting Collectieve Actie Universiteiten (SCAU) tegen verschillende universiteiten over de rechtsbescherming van aspirant-studenten met betrekking tot het instellingscollegegeld. Het hof heeft eerder op 11 februari 2014 een tussenarrest uitgesproken en verwees naar dat arrest voor de verdere procedure. De SCAU stelt dat de huidige rechtsbescherming voor aspirant-studenten onvoldoende is, omdat zij pas na inschrijving kunnen opkomen tegen het instellingscollegegeld. De universiteiten hebben hun standpunten toegelicht, waarbij zij aanvoeren dat aspirant-studenten voorafgaand aan inschrijving een verzoek kunnen indienen om niet het instellingscollegegeld te hoeven betalen.
Het hof oordeelt dat ook aspirant-studenten recht hebben op adequate rechtsbescherming. Dit blijkt uit de wetgeving en eerdere uitspraken. Het hof concludeert dat de huidige regeling niet toereikend is, omdat aspirant-studenten niet de mogelijkheid hebben om tijdig bezwaar te maken tegen het instellingscollegegeld. Hierdoor kunnen zij in een ongunstige positie komen te verkeren. Het hof stelt vast dat de SCAU ontvankelijk is in haar vordering, omdat zij optreedt voor de belangen van aspirant-studenten.
De zaak wordt verwezen naar de rol voor verdere uitlatingen van partijen over de voortzetting van het pleidooi of het recht op de stukken. Tevens stelt het hof ambtshalve tussentijds beroep in cassatie open, gezien de mogelijke gevolgen van de beslissing voor de rechtspositie van aspirant-studenten. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan, in afwachting van de uitlatingen van partijen op de rol.