ECLI:NL:GHAMS:2014:3541

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2014
Publicatiedatum
28 augustus 2014
Zaaknummer
200.152.324-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van vreemdelingen zonder verblijfsvergunning en de gevolgen van een gebruiksovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van vreemdelingen zonder verblijfsvergunning, hierna aangeduid als [appellanten], tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. De appellanten waren betrokken bij een gebruiksovereenkomst met de Gemeente Amsterdam voor tijdelijke opvang in een pand aan de Havenstraat. Deze overeenkomst liep van 1 december 2013 tot en met 31 mei 2014, waarbij de appellanten verplicht waren het pand uiterlijk op 31 mei 2014 te verlaten. Aangezien zij dit niet deden, heeft de Gemeente op 5 juni 2014 een ontruimingsvordering ingesteld. De voorzieningenrechter heeft de vordering toegewezen en de appellanten veroordeeld tot ontruiming binnen vier dagen na betekening van het vonnis.

De appellanten hebben in hoger beroep gesteld dat de ontruiming hen in een onomkeerbare, humanitaire noodsituatie zou brengen, omdat zij zonder onderdak zouden komen te staan. De Gemeente heeft echter aangevoerd dat de appellanten inmiddels het pand hebben verlaten en dat het pand is overgedragen aan het Rijk, waardoor de appellanten geen belang meer hebben bij hun incidentele vordering. Het hof heeft geoordeeld dat de appellanten geen voldoende procesrechtelijk belang meer hebben bij hun vordering, aangezien de ontruiming reeds had plaatsgevonden en de Gemeente niet langer over het pand beschikte.

Het hof heeft de incidentele vordering van de appellanten afgewezen en hen verwezen in de kosten van het incident. De hoofdzaak is naar de rol van 9 oktober 2014 verwezen voor pleidooi, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden. Dit arrest is gewezen door de meervoudige burgerlijke kamer van het Gerechtshof Amsterdam op 26 augustus 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.152.324/01 SKG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/566139/KG ZA 14-693
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 augustus 2014
inzake
[appellanten] (zoals genoemd in de inleidende dagvaarding van 5 juni 2014),
allen wonend te[woonplaats],
appellanten in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE AMSTERDAM,
zetelend te Amsterdam,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. J. Bouter te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellanten]. en de Gemeente genoemd.
[appellanten]. zijn bij dagvaarding van 7 juli 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) van 4 juli 2014, gewezen tussen de Gemeente als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [appellanten]. als gedaagden in conventie tevens eisers in reconventie.
[appellanten]. hebben overeenkomstig de appeldagvaarding van grieven gediend. Zij hebben daarbij producties overgelegd en geconcludeerd als aan het slot van de appeldagvaarding vermeld.
[appellanten]. hebben tevens incidenteel gevorderd dat het hof de tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep op de voet van artikel 351 Rv zal schorsen totdat het hof in de hoofdzaak arrest heeft gewezen.
De Gemeente heeft bij memorie van antwoord verweer gevoerd in de hoofdzaak alsmede in het incident. De Gemeente heeft in het incident geconcludeerd dat het hof [appellanten]. niet-ontvankelijk zal verklaren in hun incidentele vordering, althans deze zal afwijzen, met veroordeling van [appellanten]., uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het incident.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.

2.Beoordeling

2.1.
Het gaat hier, zeer kort samengevat en voor zover met het oog op de incidentele vordering van belang, om het volgende.
2.1.1.
[appellanten]. zijn vreemdelingen zonder verblijfsvergunning, zogenoemde ongedocumenteerden. Het merendeel van hen maakte deel uit van de zogenaamde ‘groep van 159’, welke groep vanaf het najaar van 2012 op verschillende vluchtlocaties in Amsterdam heeft verbleven.
2.1.2.
De Gemeente heeft met [appellanten]. - ieder afzonderlijk - een gebruiksovereenkomst ten aanzien van een pand[adres] gesloten voor de periode van 1 december 2013 tot en met 31 mei 2014. In die gebruiksovereenkomsten is onder meer opgenomen dat [appellanten]. [adres] uiterlijk op 31 mei 2014 vrijwillig zullen verlaten.
2.1.3.
Omdat [appellanten]. op 31 mei 2014 niet waren overgegaan tot ontruiming van [adres], heeft de Gemeente bij dagvaarding van 5 juni 2014 gevorderd - in conventie - dat, kort gezegd, [appellanten]. [adres] zullen ontruimen. [appellanten]. hebben daartegen verweer gevoerd en hebben in reconventie gevorderd dat, kort gezegd, de voorzieningenrechter de in 2.1.2 genoemde gebruiksovereenkomsten zal vernietigen.
2.1.4.
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter - uitvoerbaar bij voorraad - [appellanten]. in conventie veroordeeld tot ontruiming van [adres] binnen vier dagen na betekening van het vonnis, met nevenvoorzieningen. De voorzieningenrechter heeft de in reconventie gevraagde voorziening geweigerd.
2.1.5.
De Gemeente heeft het bestreden vonnis op 4 juli 2014 aan [appellanten]. betekend en hen gemaand [adres] uiterlijk op 9 juli 2014 te verlaten.
2.2
[appellanten]. hebben ter onderbouwing van hun incidentele vordering, samengevat, aangevoerd dat door de aangezegde ontruiming voor hen een onomkeerbare, humanitaire noodsituatie zal ontstaan omdat zij, een groep (deels) kwetsbare mensen, op straat zullen komen te staan zonder veilige beschutting en inkomen.
2.3
De Gemeente heeft daartegen onder meer aangevoerd dat [appellanten]. [adres] inmiddels hebben verlaten en dat de Gemeente dat pand heeft overgedragen aan het Rijk en er (derhalve) niet langer over beschikt. [appellanten]. hebben om die reden geen belang meer bij hun incidentele vordering, aldus de Gemeente.
2.4
Het hof oordeelt als volgt. Op grond van algemene nieuwsbronnen is het een feit van algemene bekendheid dat [appellanten]. [adres] inmiddels hebben verlaten. Om die reden hebben [appellanten]., zoals de Gemeente ook heeft aangevoerd, geen voldoende belang (meer) bij de onderhavige incidentele vordering.
2.5
Uit het vorenstaande volgt dat de incidentele vordering zal worden afgewezen. [appellanten]. zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, bij het eindarrest worden verwezen in de kosten van het incident.
2.6
In de hoofdzaak is reeds pleidooi bepaald op 9 oktober 2014. Het hof zal de zaak derhalve naar de rol van die datum verwijzen.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering van [appellanten]. af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 9 oktober 2014 voor pleidooi;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, J.H. Huijzer en J.E. Molenaar en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2014.