3.1.Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) In mei 2012 heeft ING een hypothecaire lening van € 145.000,= aan [A] verstrekt waarmee zij de koop van een woning te [adres] (hierna: de woning) heeft bekostigd.
(ii) Bij de aanvraag van deze lening is door [A] een op 8 maart 2012 gedateerde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd overgelegd, gesloten tussen haar als werkneemster en “Juristenpraktijk [X] ), gevestigd te (...) [adres], ten deze (...) vertegenwoordigd door [B] (...) in de functie van directeur afdeling juridische zaken van [X] (handelend onder de handelsnaam: Juristenpraktijk [X]”) als werkgever. De arbeidsovereenkomst vermeldt dat [A] voor de bepaalde tijd van 2 april 2012 tot 1 april 2013 in dienst treedt in de functie van jurist in opleiding tegen een brutosalaris van € 2.500,= per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
(iii) Op 19 april 2012 heeft[B] aan de voor ING optredende tussenpersoon,[C], een werkgeversverklaring toegezonden die door hem namens Juristenpraktijk [X] ) is ondertekend en waarin hij de gegevens van voormelde arbeidsovereenkomst (dienstverband voor een jaar; jaarsalaris € 30.000,= exclusief vakantietoeslag) heeft bevestigd.
(iv) [A] volgde ten tijde van de hypotheekaanvraag een juridische opleiding bij de Haagse Hogeschool. Deze school biedt de mogelijkheid die opleiding te volgen vanuit een zogenoemde leerarbeidsplaats. [A] was op die basis al (van september 2011 tot 1 april 2012) werkzaam geweest bij een advocaat te Zoetermeer. [A] had ook al in 2011 bij Juristenpraktijk [X] gesolliciteerd voor een leerarbeidsplaats, maar zij is toen niet aangenomen. [A] kende[B] als gastdocent aan de betreffende Hogeschool.
( v) Op 9 januari 2013 heeft[C] voor [A] bij ING een (tweede) aanvraag voor een hypothecaire geldlening ingediend voor de financiering van een koopsom van € 47.500,= waarvoor in hoofdsom € 35.000,- zou worden geleend. In de aanvraag wordt vermeld dat [A] op basis van een fulltime dienstverband bij Juristenpraktijk [X] een jaarsalaris heeft van € 41.472,= bruto.
(vi) Per e-mail van 10 januari 2013 heeft ING[C] meegedeeld de aanvraag niet in behandeling te nemen omdat deze niet voldeed aan het acceptatiebeleid van ING (“Het financieren van beleggingspanden doet ING in 2013 helaas niet meer. Derhalve wijzen wij deze post af.”).
(vii) Op 11 januari 2013 heeft [A] een document met de titel “Klantprofiel” ondertekend. Daarop staat onder meer vermeld (pagina 3): “Cliënt heeft wat spaargeld en heeft besloten om een beleggingspand te kopen” alsmede: “Mevrouw [A] werkte eerst als jurist in opleiding en had een inkomen van 2.500 euro per maand. Zij is nu klaar met haar opleiding en werkt sinds 1 januari 2013 als jurist en heeft een inkomen van 3.200 euro per maand.”
(viii) Bij brief van 25 januari 2013 heeft ING [A] meegedeeld dat de aanvraag van [A] van 9 januari 2013 was voorgelegd aan de afdeling Fraudedesk Hypotheken en dat de volgende onregelmatigheden waren geconstateerd:
- (...) dat u op uw ING rekening (...) vanaf 1 januari 2012 tot op heden geen salaris heeft ontvangen van Juristenpraktijk [X].
- Verder blijkt uit uw ING rekening dat u periodiek salaris ontvangt van Albert Heijn. Deze inkomstenbron heeft u in uw hypotheekaanvragen (...) niet opgegeven.
- Uit een toetsing bij de Kamer van Koophandel blijkt dat u sinds 23 oktober 2012 een eenmanszaak heeft. U heeft in uw hypotheekaanvraag van 9 januari 2013 niet kenbaar gemaakt dat u een eenmanszaak heeft.
- Tevens blijkt uit uw ING rekening dat u studiefinanciering ontvangt.
- Daarnaast is het opvallend dat er op uw woonadres (...) sinds 2005 een inschrijving bij de Kamer van Koophandel bekend is, (...) waarvan de heer[B] bestuurder is.”
ING verzocht [A] in haar brief om een verklaring van deze onregelmatigheden en om toezending van salarisstroken, bankafschriften, belastingaangiften en betaalbewijzen.
(ix) [A] heeft ING bericht dat zij niet inzag een informatieplicht jegens ING te hebben en dat zij het onderzoek van ING beschouwde als een inbreuk op haar privacy. Tussen partijen is vervolgens een briefwisseling ontstaan. ING heeft [A] voor een gesprek uitgenodigd dat op 29 maart 2013 zou plaatsvinden. Kort daarvoor, bij brief van 19 maart 2013, heeft [A] die afspraak afgezegd. Er is een nieuwe afspraak gemaakt voor 12 april 2013. Bij brief van 8 maart 2013 had ING [A] inmiddels meegedeeld dat “in een apart schrijven” tot opeising van de hypothecaire lening zou worden overgegaan omdat [A] tot dan toe niet had weerlegd dat haar feitelijke situatie niet overeenkomt met de informatie die zij bij het aangaan van de hypothecaire lening had verstrekt.
( x) Bij brief van 20 maart 2013 heeft ING [A] de hypothecaire lening opgezegd. Zij schrijft in haar brief:
“Hierbij eisen wij onder verwijzing naar het gestelde in artikel 9.2 van de op deze hypothecaire geldlening(en) van toepassing verklaarde Algemene Bepalingen van Geldlening en op grond van artikel 35 en artikel 31 van de Algemene Bankvoorwaarden de hypothecaire geldlening op.
(...) Omdat wij uw hypotheken gaan beëindigen, moet u uw hypotheekschuld volledig terugbetalen. Uw totale schuld is op 31 maart 2013 € 145.555,83 (...).
(xi) Artikel 9.2 aanhef en sub b van de Algemene Voorwaarden ING Hypotheken bepaalt:
De lening is terstond opeisbaar indien:
a. (...)
b. een verklaring of opgave van of namens schuldenaar in strijd is met de waarheid, een voor de bank van belang zijnde omstandigheid, waaronder begrepen de feitelijke of rechtstoestand van het onderpand, is verzwegen (...)
(xii) Artikel 31 van de Algemene Bankvoorwaarden bepaalt:
Als zich bij (de uitvoering van) een overeenkomst tussen de bank en de cliënt een incident of calamiteit dreigt voor te doen, voordoet of zich heeft voorgedaan, moet de cliënt op verzoek van de bank alles doen of nalaten wat de bank in verband daarmee redelijkerwijs noodzakelijk acht.
(xiii) Artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden houdt, voor zover van belang, in:
Zowel de cliënt als de bank kan de relatie tussen hen schriftelijk geheel of gedeeltelijk opzeggen. Als de bank de relatie opzegt, deelt zij desgevraagd de reden van de opzegging aan de cliënt mee.
(xiv) Op 3 april 2013 heeft ING via deurwaardersexploot aan [A] bevel gedaan het verschuldigde bedrag te voldoen (inmiddels opgehoogd met € 3.025,24 aan rente) maar ING heeft [A] (althans[B] die zich als haar vertegenwoordiger had aangemeld) bij brief van 3 april 2013 tevens laten weten executiemaatregelen op te schorten (“Eerst zullen wij (...) om de tafel gaan zitten om te bezien of onderling tot duidelijkheid en/of afspraken gekomen kan worden”).
(xv) Na de bespreking van 12 april 2013 is de briefwisseling tussen partijen voortgezet. ING heeft bij brief van 18 april 2013 aan[B] onder meer meegedeeld “(...) er nog niet overtuigd van te zijn dat het dienstverband van mevrouw [A] bij u daadwerkelijk bestaan heeft (...)”. Bij brief van 28 mei 2013 heeft ING [A] meegedeeld dat zij geen enkele verklaring had gegeven voor het niet bestaan van haar dienstverband bij UWV/Belastingdienst en voor het feit dat zij geen salaris had ontvangen en dat ING het vertrouwen in haar had verloren en de relatie wenste te beëindigen. ING was niet bereid onder de door[B] gestelde voorwaarden een regeling met [A] aan te gaan. Alleen een algehele inlossing kon, aldus ING, een executoriale verkoop voorkomen.
(xvi) Bij exploot van 24 juni 2013 heeft [A] het onderhavige kort geding aanhangig gemaakt. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [A] bij het bestreden vonnis afgewezen. [A] heeft tegen het vonnis vijf grieven aangevoerd. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.