Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
[jongmeerderjarige]en voor zichzelf als wettelijk vertegenwoordiger van
[minderjarige],
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
de manis het volgende gebleken.
.De WOZ-waarde is in 2013 vastgesteld op € 302.000,-.
de vrouwis het volgende gebleken.
[jongmeerderjarige]is het volgende gebleken:
3.Het geschil in hoger beroep
4.Ontvankelijkheid in incidenteel appel
5.Beoordeling van het hoger beroep
grieven 1 en 2die zich lenen voor een gezamenlijke behandeling, komt de curator op tegen de nihilstelling van de onderhoudsbijdrage voor [jongmeerderjarige] op grond van de door [jongmeerderjarige] ondertekende afstandsverklaring. Volgens de curator is deze verklaring bij brief van 23 oktober 2013 rechtsgeldig vernietigd op grond van misbruik van omstandigheden dan wel omdat [jongmeerderjarige] deze verklaring heeft afgelegd onder invloed van een geestelijke stoornis. Daarnaast is deze verklaring in strijd met het bepaalde in art. 1:400 lid 2 en ook op die grond nietig. De man voert hiertegen aan dat hij niet heeft berust in de buitengerechtelijke vernietiging van de afstandsverklaring en dat daarover in de bodemprocedure bij de rechtbank nog geen uitsluitsel is gegeven. Volgens de man is hier geen sprake van afstand van een wettelijke recht op levensonderhoud, doch van een verklaring van [jongmeerderjarige] dat hij (voortaan) geen aanspraak meer op betaling van een onderhoudsbijdrage maakt, hetgeen niet in strijd met de wet is (HR 22 okt. 1999, NJ 1999, 817). Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
grieven 1 en 2slagen in zoverre.
grief 3) dat de aanvullende behoefte van [jongmeerderjarige] afgerond € 250,- per maand bedraagt, te weten de behoefte van een thuiswonende student van € 535,- minus de Wajong-uitkering van € 182,- en de tegemoetkoming van DUO van € 104,- per maand. [jongmeerderjarige] heeft weliswaar niet alle kosten die een student heeft, maar heeft wel extra kosten in verband met zijn handicap. De curator heeft (bij op 3 december 2013 ingekomen formulier) een lijst overgelegd van de daadwerkelijke uitgaven van [jongmeerderjarige] in 2012, en stelt dat deze uitgaven in totaal een bedrag van € 928,- per maand betreffen. De man voert als verweer dat [jongmeerderjarige] geen behoefte aan een bijdrage heeft gelet op zijn eigen inkomsten. [jongmeerderjarige] betaalt geen lesgeld of studiekosten zodat de WSF‑norm met circa € 170,- moet worden verlaagd tot € 365,- per maand. Hierop dienen de Wajong-uitkering, de DUO tegemoetkoming scholieren en de zorgtoeslag van € 70,- in mindering te worden gebracht. Voorts werkt [jongmeerderjarige] in een bakkerij en met zijn inkomsten daaruit dient rekening te worden gehouden. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Grief 1van de man faalt. De behoefte van [minderjarige] wordt gehandhaafd op € 332,- netto per maand in 2012.
grief 7van de man faalt.
4 april 2013dient het hof de nieuwe richtlijn kinderalimentatie toe te passen. Het inkomen van de vrouw bedroeg in 2013 € 16.521,- bruto per jaar. Dat komt neer op een netto besteedbaar inkomen van € 14.786,- per jaar, dat wil zeggen € 1.232,- netto per maand. Op grond van de toepasselijke draagkrachttabel kan de vrouw vanaf 4 april 2013 in totaal € 50,- per maand bijdragen voor [minderjarige] en [jongmeerderjarige]. Het hof zal hiermee bij de draagkrachtverdeling rekening houden.
grief 2in incidenteel appel bestrijdt de man dit. Volgens hem heeft de rechtbank ten onrechte rekening gehouden met een twee derde aandeel van [h] in de woonlasten in plaats van toerekening van de helft van de gezamenlijke woonlasten. Ook is niet aangetoond dat [h] omgangskosten heeft ten bedrage van € 110,- per maand en dat hij reiskosten heeft van € 67,- per maand en kledingkosten van € 50,- per maand, aangezien [h] langdurig arbeidsongeschikt is. Tenslotte draagt [h] vanaf 1 mei 2013 niet meer bij in de kosten van één van zijn kinderen, aldus de man. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
grief 3in incidenteel appel betoogt de man dat ten onrechte is uitgegaan van de gemiddelde winst over de jaren 2010 tot en met 2012. Hij stelt dat de winst over 2013 maatgevend is, althans de winst over 2012. In dat jaar is de winst ongeveer een kwart gedaald ten opzichte van 2011. Ook in 2013 blijft de winst onder druk staan. Deze stelling wordt verworpen. Over 2013 heeft de man niet zodanige cijfers overgelegd dat kan worden nagegaan dat in dat jaar inderdaad een substantieel lagere winst is behaald dan de gemiddelde winst over de drie daaraan voorafgaande jaren. Evenmin kan worden vastgesteld dat de lagere winst in 2012 inderdaad structureel is. Het hof zal bij gebreke van andere gegevens uitgaan van de gemiddelde winst over deze jaren van € 45.723,-.
grief 4in incidenteel appel stelt de man een aantal lasten (opnieuw) aan de orde. De AEGON Levensloop Vermogen polis met een maandpremie van € 165,99 is ten onrechte niet meegenomen hoewel deze aan de hypotheek is verbonden. Ook had rekening gehouden moeten worden met de schulden die zijn ontstaan door betalingsachterstanden van zijn opdrachtgevers, aldus de man. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. De man heeft genoegzaam aangetoond dat de AEGON Levensloop Vermogen polis (met nummer L60612336) tot zekerheid voor de hypotheekschuld is verpand. De maandpremie van (afgerond) € 170,- zal voor de helft in aanmerking worden genomen bij de woonlasten. In zoverre slaagt grief 4. Voor wat betreft de schulden heeft als uitgangspunt te gelden dat alleen rekening wordt gehouden met de noodzakelijke lasten, die ten opzichte van het kind als redelijke uitgaven kunnen worden beschouwd. Hieronder vallen de schulden die uit de relatie van partijen stammen, omdat die schulden ook een druk op het gezinsbudget zouden hebben gelegd als partijen niet uit elkaar zouden zijn gegaan. De man heeft niet aangetoond dat de schuld bij ABN AMRO uit hoofde van het flexibele krediet en de debetstand op de privérekening van vóór het uiteengaan van partijen (in 2000) stammen. De omstandigheid dat de laatste opname onder dit krediet op 22 december 2004 is gedaan is daarvoor onvoldoende. Hetzelfde geldt voor de creditcardschulden bij ING, VISA, Laser en ANWB. Overige schulden, waaronder de debetstand op de zakelijke rekening bij ABN AMRO, hebben evenmin voorrang op de onderhoudsverplichting jegens het kind. De door de man gestelde feiten of omstandigheden - kort gezegd: schulden door liquiditeitsproblemen als gevolg van betalingsachterstanden bij zijn opdrachtgevers in verband met de malaise in de bouw en advocaatkosten - rechtvaardigen geen uitzondering op dat uitgangspunt. De door de man opgevoerde schulden zullen niet in aanmerking worden genomen. In zoverre faalt grief 4.
tot 4 april 2013rekening houden, op maandbasis, met de helft van de woonlasten van de man en zijn nieuwe echtgenote, zijnde € 708,50 hypotheekrente, € 85 premie AEGON Levensloop Vermogen polis, € 10,- premie Klaverbladpolis en € 75,50 eigenwoningforfait, alsmede met € 131,- premie zorgverzekering, € 292,- premie lijfrente en € 162,- premie arbeidsongeschiktheidsverzekering. Het hof berekent de draagkrachtruimte van de man in 2012 op € 1.158,- per maand. Hiervan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie, zijnde € 811,- nog te vermeerderen met € 58,- fiscaal voordeel voor [minderjarige], derhalve in totaal € 869,- per maand. Ook in zoverre faalt grief 4 van de man.
grief 5dat de behoefte van [kind 1] en [kind 2] hoger is: zij studeren aan een HBO en hun behoefte als thuiswonende student is € 765,87 per maand, uitgaande van de normen van de Wet Studiefinanciering. Ook na [datum 2] 2013 voorziet de man nog in de behoefte van [kind 1] aangezien hij niet is afgestudeerd. Inmiddels is [kind 1] op kamers gaan wonen en is zijn behoefte hoger geworden. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Grief 6van de man faalt in zoverre.
4 april 2013dient de draagkracht van de man met toepassing van de nieuw richtlijn kinderalimentatie te worden berekend aangezien het wegvallen van de onderhoudsplicht van [h] een relevante wijziging van omstandigheden oplevert. Het hof gaat bij gebreke van recente andere gegevens uit van een inkomen van de man gelijk aan de gemiddelde winst over de jaren 2011, 2011 en 2012 € 45.723,-. Geïndexeerd naar 2013 (met 1,7%) bedraagt dit € 46.500,- bruto per jaar. Het netto besteedbare inkomen (NBI) bedraagt € 34.844,- per jaar, dat wil zeggen € 2.907,- per maand. De draagkracht zal worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 850,-)], nu het een netto besteedbaar inkomen betreft dat hoger is dan € 1.500,- per maand. Deze benadering houdt in dat aan de zijde van de man op het besteedbaar inkomen 30% in mindering zal worden gebracht in verband met forfaitaire woonlasten, dat rekening zal worden gehouden met een bedrag van € 850,- aan overige lasten en dat zal worden uitgegaan van een draagkrachtpercentage van 70. Dit resulteert in een draagkracht van € 830,- per maand met ingang van 4 april 2013. Na aftrek van de bijdragen voor [kind 1], [kind 2] en [kind 3] van in totaal € 269,- resteert voor [jongmeerderjarige] en [minderjarige] een bedrag van € 559,- per maand. Het fiscaal voordeel in verband met de bijdrage voor [minderjarige] bedraagt € 53,-. Het in totaal voor [jongmeerderjarige] en [minderjarige] beschikbare bedrag is inclusief dit fiscaal voordeel € 612,- per maand.
4 april 2013zal daarbij geen rekening meer worden gehouden met de draagkracht van [h] en zal de nieuwe richtlijn worden toegepast. Aan de zijde van de vrouw is er dan een draagkracht van € 50,- per maand. Met
grief 7(eerste onderdeel) betoogt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [h] met ingang van 4 april 2013 niet langer onderhoudsplichtig is voor [minderjarige] (en [jongmeerderjarige]) aangezien tot 11 oktober 2013 geen wijziging in de woon- en leefsituatie van de vrouw en [h] heeft plaatsgevonden. Deze grief faalt. De onderhoudsplicht van [h] als stiefvader berust op art. 1:395 BW. Door het einde van het huwelijk met de vrouw is deze onderhoudsplicht geëindigd. De omstandigheid dat [h] nog woonruimte heeft verschaft aan de vrouw en aan haar twee kinderen verlengt deze onderhoudsplicht niet.
1 november 2013zal – voor zover het [minderjarige] betreft – rekening worden gehouden met een lagere behoefte van € 318,- netto per maand in verband met het kindgebonden budget en wederom met een draagkracht van € 50,- per maand bij de vrouw.
30 augustus 2012hanteren. Er bestaat onvoldoende aanleiding een verdergaande terugwerkende kracht aan te nemen dan de datum van het inleidende wijzigingsverzoek van de man.
productie 18(bij zijn brief van 28 november 2013) overgelegde overzicht van zijn maandlasten dat uitkomt op een totaal bedrag van afgerond € 4.800. De vrouw c.q. de curator heeft het standpunt van de man (gemotiveerd) betwist. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.