Uitspraak
1.[geintimeerde sub 1],
[geintimeerde sub 2],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Alkmaar. [Appellant] vordert betaling van een bedrag van € 8.907,50 van [geintimeerde sub 1] en [geintimeerde sub 2] voor juridische werkzaamheden die hij heeft verricht ten behoeve van [geintimeerde sub 2]. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, omdat [appellant] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die het bestaan van een overeenkomst van opdracht tussen hem en de geïntimeerden onderbouwen.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellant] heeft jarenlang juridische werkzaamheden verricht voor [geintimeerde sub 2] in het kader van haar echtscheiding. Hij heeft een declaratie gestuurd aan [geintimeerde sub 1], de vader van [geintimeerde sub 2], maar deze heeft de declaratie niet betaald. [Geintimeerde sub 2] betwist het bestaan van een contractuele relatie met [appellant] en stelt dat de werkzaamheden door haar advocaat, [Y], zijn uitgevoerd.
In hoger beroep heeft [appellant] zijn eis verminderd en blijft hij bij zijn vordering. Het hof overweegt dat een betalingsverplichting kan worden aangenomen indien er sprake is van een overeenkomst van opdracht. [Appellant] heeft echter nagelaten voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen die het bestaan van een dergelijke overeenkomst onderbouwen. Het hof concludeert dat de vordering van [appellant] niet kan worden toegewezen, omdat hij niet heeft aangetoond dat er een opdracht is gegeven door [geintimeerde sub 1] of [geintimeerde sub 2].
Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 19 augustus 2014.