ECLI:NL:GHAMS:2014:3454

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2014
Publicatiedatum
22 augustus 2014
Zaaknummer
200.094.048-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de overeenkomst van opdracht tussen juridisch adviseur en cliënten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Alkmaar. [Appellant] vordert betaling van een bedrag van € 8.907,50 van [geintimeerde sub 1] en [geintimeerde sub 2] voor juridische werkzaamheden die hij heeft verricht ten behoeve van [geintimeerde sub 2]. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, omdat [appellant] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die het bestaan van een overeenkomst van opdracht tussen hem en de geïntimeerden onderbouwen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellant] heeft jarenlang juridische werkzaamheden verricht voor [geintimeerde sub 2] in het kader van haar echtscheiding. Hij heeft een declaratie gestuurd aan [geintimeerde sub 1], de vader van [geintimeerde sub 2], maar deze heeft de declaratie niet betaald. [Geintimeerde sub 2] betwist het bestaan van een contractuele relatie met [appellant] en stelt dat de werkzaamheden door haar advocaat, [Y], zijn uitgevoerd.

In hoger beroep heeft [appellant] zijn eis verminderd en blijft hij bij zijn vordering. Het hof overweegt dat een betalingsverplichting kan worden aangenomen indien er sprake is van een overeenkomst van opdracht. [Appellant] heeft echter nagelaten voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen die het bestaan van een dergelijke overeenkomst onderbouwen. Het hof concludeert dat de vordering van [appellant] niet kan worden toegewezen, omdat hij niet heeft aangetoond dat er een opdracht is gegeven door [geintimeerde sub 1] of [geintimeerde sub 2].

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 19 augustus 2014.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer: 200.094.048/01
zaak/rolnummer rechtbank Alkmaar: 124448/ HA ZA 10-1025
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 augustus 2014
inzake
[appellant],
kantoorhoudende te Amsterdam,
appellant,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen:

1.[geintimeerde sub 1],

wonende te [woonplaats 1],
2.
[geintimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats 2], gemeente [gemeente],
geïntimeerden,
advocaat: mr. M.C.A. Stoop te Heerhugowaard.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant], [geintimeerde sub 1] en [geintimeerde sub 2] (gezamenlijk [X] c.s.) genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 6 september 2011 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Alkmaar van 8 juni 2011 gewezen tussen [appellant] als eiser en [X] c.s. als gedaagden.
Bij arrest van dit hof van 4 oktober 2011 is een comparitie van partijen bevolen. Deze comparitie heeft op 20 januari 2012 plaatsgevonden. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de processtukken bevindt.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens houdende vermindering van eis, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd, onder vermindering van zijn eis, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en geïntimeerden zal veroordelen om aan hem te betalen een bedrag van € 8.907,50, met rente en met beslissing over de proceskosten.
[X] c.s. hebben geconcludeerd tot bekrachtiging, met beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 t/m 2.5 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn gebleken uit de niet (voldoende) weersproken stellingen van partijen, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.1.
[appellant] en [X] c.s. zijn al vele jaren bekenden van elkaar. [geintimeerde sub 1] is de vader van [geintimeerde sub 2].
2.1.2.
[appellant] deelde onder meer als bedrijfsjurist en bedrijfsadviseur een kantoor met advocaat mr. [Y] (hierna: [Y])
2.1.3.
[Y] heeft [geintimeerde sub 2] in haar echtscheidingsprocedure bijgestaan.
2.1.4.
[appellant] heeft juridische werkzaamheden ten behoeve van [geintimeerde sub 2] verricht in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van [geintimeerde sub 2]. Dit heeft geresulteerd in een tweetal procedures die duurden van maart 2005 tot en met januari 2010.
2.1.5.
[appellant] heeft [geintimeerde sub 1] op 9 maart 2010 een declaratie gezonden waarop als volgt is vermeld:
Declaratie wegens rechtskundige diensten en verschotten inzake [geintimeerde sub 2]/[Z]
Tijdsverloop: maart 2005 tot en mei januari 2010
Al mijn bemoeienissen voor U in bovengenoemde zaken, zulks overeenkomstig mijn bijgaande staat van bemoeienissen, die ik U als volgt in rekening stel:
Honorarium 68,87 uren ad €230,00 €15.840,10
Af: voorschot onder mijn berusting€ 1.500,00-
€14.340,10
6% kantoorkosten € 860,40
Belaste verschotten (deurwaarderskosten,
Kosten Kamer van Koophandel en dergelijke) € 556,17
Af voorschot onder mijn berusting€ 500,00-
€ 56,17
Transport € 15.256,67
Honorarium van mijn procureur te Alkmaar€ 1.440,00
€ 16.696,67
19% BTW € 3.172,37
Onbelaste verschotten (griffierechten,
uitroepgelden, rolgelden en dergelijke) € 845,98
Af: voorschot onder mijn berusting€ 1.000,00 -
€ 154,02-
€ 19.869,04
Af: ontvangen van de Griffie van de
Rechtbank Alkmaar wegens een door U
Verrichte dubbele betaling€ 1.900,00-
€ 17.815,02
2.1.6.
[geintimeerde sub 1] heeft de declaratie niet betaald.

3.Beoordeling

3.1
In dit geding vordert [appellant] betaling door [geintimeerde sub 1] en/of [geintimeerde sub 2] voor de juridische werkzaamheden die [appellant] voor[geintimeerde sub 2] heeft verricht. [geintimeerde sub 1] heeft de schijn opgewekt voor de werkzaamheden van [appellant] te zullen betalen door de voorschotnota van [appellant] aan hem te betalen alsmede de griffierechten van de rechtbank Alkmaar te voldoen. Mocht [geintimeerde sub 1] uit dien hoofde niet verplicht zijn tot betaling, dan dient [geintimeerde sub 2] de declaratie te betalen nu de werkzaamheden immers ten behoeve van haar zijn verricht. Volgens [appellant] hebben[X] c.s. en hun zaakgelastigde [A] wel aangegeven dat zij het bedrag van de declaratie te hoog vonden, maar niet betwist dat zij tot betaling gehouden zijn.
3.2
[geintimeerde sub 2] heeft aangevoerd dat zij [Y] opdracht heeft gegeven haar echtscheidingsprocedure te behandelen. Zij betwist echter het bestaan van een contractuele relatie met [appellant]. Volgens haar heeft [Y] de werkzaamheden met betrekking tot de verdeling van de echtelijke boedel aan [appellant] gedelegeerd en verrichtte deze die werkzaamheden onder [Y]naam, zodat [Y] verantwoordelijk bleef. [geintimeerde sub 2] meent verder dat [appellant] een exorbitant uurtarief heeft gehanteerd en in zijn werkzaamheden ernstig fouten heeft gemaakt.
3.3
[geintimeerde sub 1] heeft erkend dat hij de aan zijn dochter gerichte voorschotnota van [appellant] ten behoeve van haar heeft voorgeschoten, maar betwist daarmee opdrachtgever namens zijn dochter zijn geworden, of die schijn te hebben gewekt.
3.4
De rechtbank heeft de vordering van [appellant] afgewezen. Daartoe werd -samengevat - overwogen dat [appellant] gelet op de verweren van[X] c.s. onvoldoende feiten en omstandigheden heeft naar voren gebracht ter onderbouwing van zijn standpunt dat [geintimeerde sub 1] dan wel [geintimeerde sub 2] zijn declaratie dienen te betalen. Tegen dit oordeel en de gronden waarop het berust is [appellant] met twee grieven in hoger beroep opgekomen. Bij die gelegenheid heeft hij zijn eis gewijzigd; hij heeft zijn vordering met de helft verminderd en vordert thans nog uitsluitend betaling van een hoofdsom van € 8.907,50.
3.5
[appellant] heeft in hoger beroep de betalingsverplichting van [X] c.s. gebaseerd op het bestaan van een overeenkomst van opdracht. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De opdracht tot het verlenen van juridische bijstand is door [geintimeerde sub 1] telefonisch aan hem verstrekt. In overleg is toen besloten dat de echtscheiding van [geintimeerde sub 2] door [Y] behandeld zou worden. Dat is ook gebeurd en diens declaraties zijn betaald. Na de echtscheiding heeft [appellant] de zaak teruggenomen, hetgeen in goed overleg gebeurde, met name met de gemachtigde van [X] c.s., de heer[A]. Voor herbevestiging daarvan zag [appellant] geen aanleiding, gelet op de jarenlange goede relatie tussen hem en [X] c.s. [appellant] betwist dat er sprake was van delegatie van [Y] aan hem. [Y] hield op dezelfde locatie kantoor als [appellant] maar tussen hen bestond geen formele samenwerking.
3.6
De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.7
Een betalingsverplichting van [X] c.s. jegens [appellant] kan worden aangenomen indien, zoals hij stelt, tussen hem en [geintimeerde sub 1] en/of [geintimeerde sub 2] sprake is van een overeenkomst van opdracht. Aan [appellant] moet worden toegegeven dat een opdracht niet noodzakelijkerwijs expliciet behoeft te worden gegeven, maar dat het bestaan van een dergelijke overeenkomst ook uit feiten en omstandigheden kan blijken. [appellant] heeft echter nagelaten voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen, waaruit onder de gegeven omstandigheden (een schriftelijke opdracht ontbreekt) het bestaan van een opdracht tussen hem en [geintimeerde sub 1] en/of [geintimeerde sub 2] kan worden afgeleid.
3.7.1.
[appellant] heeft zelf gesteld, dat toen [geintimeerde sub 1] zich in 2003 telefonisch tot hem richtte met het verzoek om diens dochter bij haar echtscheiding bij te staan, in overleg is afgesproken dat [Y] dat zou doen. Volgens [appellant] is [Y] ook betaald voor zijn werkzaamheden. Uit die gang van zaken kan het hof niet afleiden, dat [appellant] een opdracht van [geintimeerde sub 1] heeft aanvaard. Veeleer ligt in de rede, dat via [appellant] opdracht door [geintimeerde sub 1] aan [Y] werd verstrekt. [appellant] heeft verder gesteld, dat toen de echtscheidingsprocedure twee jaar later eenmaal was afgelopen, hij de zaak heeft teruggenomen, hetgeen in goed overleg geschiedde. Gelet op de betwisting daarvan had het op de weg van [appellant] gelegen om meer concrete feiten en omstandigheden te stellen ter zake dat “goede overleg” waaruit volgt, dat [geintimeerde sub 1] dan wel [geintimeerde sub 2] er toen mee instemden dat [appellant] de werkzaamheden zou voortzetten. Dat heeft hij nagelaten.
3.7.2.
Verder heeft [appellant] nagelaten om andere concrete feiten of omstandigheden te stellen waaruit volgt dat, ook bij gebrek aan voorafgaand overleg, [geintimeerde sub 1] dan wel [geintimeerde sub 2] niettemin met het voortzetten van de werkzaamheden door [appellant] instemden. [geintimeerde sub 1] heeft erkend één voorschotnota voor zijn dochter te hebben voldaan, maar dat volstaat in dit verband niet, nu onbekend is waarop die nota betrekking had en van wanneer deze dateert. Het feit dat griffierecht door [geintimeerde sub 1] is voldaan biedt, zonder nadere toelichting die ontbreekt, evenmin een aanknopingspunt voor het bestaan van een overeenkomst van opdracht. Dat door [appellant] aan [geintimeerde sub 1] is gedeclareerd is ten slotte weinigzeggend, nu [appellant] ook aangeeft dat [geintimeerde sub 1] die declaratie heeft geweigerd. [geintimeerde sub 2] heeft niet betwist dat zij niet tegen [appellant] werkzaamheden heeft geprotesteerd, maar dat maakt niet dat zulks als instemming met die werkzaamheden gezien moet worden. In de gegeven omstandigheden hoefde zij er niet op bedacht te zijn, dat [appellant] het standpunt innam dat dit als gevolg van een rechtstreekse contractuele relatie tussen hen beiden geschiedde.
3.7.3.
Voldoende andere concrete feiten of omstandigheden waaruit een opdracht van [geintimeerde sub 1] en/of[geintimeerde sub 2] aan [appellant] is af te leiden zijn in dit geding verder evenmin gebleken. In dat verband wijst het hof erop dat [appellant] bij de comparitie van partijen in eerste aanleg op de vraag, of er afspraken zijn gemaakt over de overname van de zaak heeft geantwoord, dat dat op een natuurlijke manier ging,[geintimeerde sub 1] en zijn dochter ervan wisten maar dat hij verder alleen met[A] communiceerde, en dat hij met laatstgenoemde geen afspraken heeft gemaakt over de procedure. Het feit dat partijen jarenlang goede bekenden van elkaar zijn geweest, volstaat evenmin om het bestaan van een overeenkomst van opdracht aan te nemen, gelet op de betwisting van die opdracht door [X] c.s.
3.8
Nu [appellant] aan zijn stelplicht niet heeft voldaan, wordt aan bewijslevering niet toegekomen. De slotsom luidt dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk te stellen partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [X] c.s. begroot op € 649,= aan verschotten en € 1.788,= voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.C. Meijer, J.E. Molenaar en R.H.C. van Harmelen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2014.