In deze zaak vorderden de verhuurders, appellanten, de beëindiging van de huurovereenkomst met de huurders, geïntimeerden, op grond van dringend eigen gebruik. De verhuurders stelden dat een noodzakelijke renovatie van het pand niet mogelijk was zonder beëindiging van de huur. De kantonrechter had de vordering van de verhuurders afgewezen, omdat niet was aangetoond dat er sprake was van een structurele wanverhouding tussen de exploitatiekosten en de huuropbrengsten. De verhuurders waren sinds 2007 eigenaar van het pand en stelden dat de renovatie noodzakelijk was vanwege bouwkundige gebreken. De huurders hadden de huuropzegging betwist en medewerking aan de renovatie geweigerd. Het hof oordeelde dat de renovatie van het pand niet uitsluitend afhankelijk was van de beëindiging van de huur van de tweede etage, en dat de verhuurders niet voldoende hadden aangetoond dat de renovatie niet kon plaatsvinden met instandhouding van de huur. De grieven van de verhuurders werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter. De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst werd eveneens afgewezen, omdat de huurders niet tekortschoten in hun verplichtingen. De verhuurders werden veroordeeld in de proceskosten van het geding in appel.