In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin de vordering van [X] tot betaling van facturen voor kinderopvang door [geïntimeerde] werd afgewezen. De overeenkomst tussen partijen, waarin [X] zich verbond tot het verzorgen van de opvang van een minderjarig kind van [geïntimeerde], werd op 27 mei 2009 ondertekend. [X] heeft facturen gestuurd voor de opvang in juni, juli en augustus 2009, maar [geïntimeerde] heeft deze facturen onbetaald gelaten. De kantonrechter oordeelde dat [X] haar vordering niet voldoende had onderbouwd met bewijsstukken, wat leidde tot de afwijzing van de vordering en een veroordeling in de proceskosten. In hoger beroep heeft [X] de vernietiging van het vonnis gevraagd en alsnog betaling van de facturen geëist, met wettelijke rente en proceskosten. Het hof heeft geoordeeld dat het hoger beroep partijen de gelegenheid biedt om eventuele fouten te herstellen en dat de overeenkomst dwingende bewijskracht heeft. Het hof heeft [X] in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van de opvang op de gefactureerde dagen en om in te gaan op het verweer van [geïntimeerde]. De zaak is verwezen naar de rol voor het nemen van een akte door [X] en een antwoordakte door [geïntimeerde].