ECLI:NL:GHAMS:2014:3422

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2014
Publicatiedatum
21 augustus 2014
Zaaknummer
200.143.490-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming van rechter-commissaris voor openbreken safeloket in schuldsanering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toestemming van de rechter-commissaris voor het openbreken van een safeloket dat door [appellante] was gehuurd bij ING Bank N.V. De zaak betreft een geschil tussen [appellante], die in schuldsanering was, en ING Bank N.V. over de rechtmatigheid van het openbreken van het safeloket door de bank op verzoek van de bewindvoerder van de ouders van [appellante]. De bewindvoerder had toestemming gevraagd aan de rechter-commissaris om het safeloket open te breken, wat op 7 augustus 2007 is gebeurd in aanwezigheid van een notaris. De ouders van [appellante] waren eerder in een schuldsaneringsregeling geplaatst en later failliet verklaard. De curator had de sieraden die in het safeloket waren aangetroffen, verkocht. [appellante] vorderde schadevergoeding van ING, maar het hof oordeelde dat ING niet toerekenbaar tekort was geschoten en dat er geen onrechtmatige daad was gepleegd. Het hof verklaarde het hoger beroep tegen eerdere vonnissen niet ontvankelijk en bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij de vorderingen van [appellante] waren afgewezen. [appellante] werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.143.490/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : CV 13-13586
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer 19 augustus 2014
inzake
[appellante],
wonende [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. J.A. van Ham te Veenendaal,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en ING genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 3 februari 2014 in hoger beroep gekomen van vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 11 april 2013, 19 juni 2013 en 6 november 2013, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellante] als (oorspronkelijke) eiseres tevens geopposeerde en ING als (oorspronkelijke) gedaagde tevens opposant.
De dagvaarding bevat de grieven en drie producties.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft bij memorie van grieven geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog haar vorderingen in eerste aanleg toe zal wijzen, met veroordeling van ING in de kosten van het geding.
ING heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van 6 november 2013, met verwerping van het hoger beroep voor het overige, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, althans indien de vorderingen van [appellante] worden toegewezen de vordering tot uitvoerbaar bij voorraad verklaring niet toe te wijzen.
ING heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
De kantonrechter heeft in het in deze zaak gewezen eindvonnis van 6 november 2013 onder punt 1 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Daartegen is geen grief gericht, zodat deze feiten ook het hof tot uitgangspunt dienen. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.2
Op 29 juni 2006 heeft [appellante] bij een filiaal van ING in Veenendaal een safeloket gehuurd. [appellante] heeft haar moeder bij het aangaan van de huurovereenkomst op 29 juni 2006 een volmacht gegeven voor het gebruik van het safeloket.
2.3
De ouders van [appellante] zijn bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 27 maart 2007 toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, met benoeming van mr. S. Karagan als bewindvoerder (hierna: de bewindvoerder).
2.4
Op enig moment is het de bewindvoerder gebleken dat de ouders van [appellante] konden beschikken over het door [appellante] gehuurde safeloket.
2.5
De bewindvoerder heeft vervolgens bij brief van 30 mei 2007 de rechter-commissaris in de schuldsaneringsregeling van de ouders van [appellante] verzocht om “
mij uw toestemming te geven om een verzoek tot openbreken van het safeloket in te dienen bij de ING Bank, zodat ik kennis kan nemen van de inhoud van de kluis.” De rechter-commissaris heeft deze brief op 1 juni 2007 voor akkoord ondertekend.
2.6
Op 5 juli 2007 zou het safeloket worden opengebroken maar door afwezigheid van [appellante] op die dag is ING niet overgegaan tot het openbreken van het safeloket.
2.7
Bij brief van 24 juli 2007 heeft de bewindvoerder aan de rechter-commissaris in de schuldsaneringsregeling van de ouders van [appellante] bericht dat op 7 augustus 2007 een nieuwe afspraak is gemaakt voor het openbreken van het safeloket en dat dit, voor het geval [appellante] wederom niet verschijnt, in aanwezigheid van een notaris zal geschieden. Verder heeft de bewindvoerder in deze brief aan de rechter-commissaris de vraag gesteld of de inhoud van het safeloket kan worden opgeborgen in het safeloket van haar kantoor. De waarnemend rechter-commissaris heeft deze brief op 24 juli 2007 voor akkoord ondertekend met de handgeschreven aantekening: “
akkoord met kosten en opbergen in safeloket kantoor”.
2.8
Op 7 augustus 2007 is het safeloket opengebroken, in afwezigheid van [appellante] maar in aanwezigheid van notaris [A] te Veenendaal die in het door hem opgemaakte proces-verbaal van het openbreken heeft vermeld dat onder meer een groot aantal sieraden in het safeloket is aangetroffen.
2.9
Bij vonnis van 4 februari 2008 is de schuldsaneringsregeling van de ouders van [appellante] op verzoek van de bewindvoerder tussentijds beëindigd en zijn de ouders van [appellante] in staat van faillissement verklaard, met benoeming van de bewindvoerder tot curator, later opgevolgd door haar kantoorgenoot mr. L.L. de Boef (hierna: de curator).
2.1
De curator heeft van de rechter-commissaris in het faillissement toestemming gevraagd en gekregen om de in het safeloket aangetroffen sieraden te verkopen. De sieraden zijn in mei 2008 verkocht voor een bedrag van € 27.000,--.
2.11
Bij vonnis van 14 november 2012 heeft de rechtbank Utrecht de curator in die hoedanigheid veroordeeld om aan [appellante] af te geven de nog onverkochte inhoud van het safeloket en tot betaling aan [appellante] van € 27.000,--. De curator heeft aan deze betalingsveroordeling geen gevolg gegeven omdat de boedel niet voldoende actief had.

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg heeft [appellante] gevorderd veroordeling van ING tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat en subsidiair om ING te veroordelen tenminste een schadevergoeding van € 27.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente aan [appellante] te voldoen.
3.2
De kantonrechter heeft bij verstekvonnis van 11 april 2013 de primaire vordering van [appellante] toegewezen. ING is vervolgens in verzet gekomen. De kantonrechter heeft bij vonnis van 19 juni 2013 geoordeeld dat de zaak niet geschikt was voor een bijeenkomst van partijen. De procedure is schriftelijk voortgezet. Bij eindvonnis van 6 november 2013 heeft de kantonrechter na vernietiging van het verstekvonnis de vorderingen van [appellante] alsnog afgewezen en - uitvoerbaar bij voorraad - haar veroordeeld tot terugbetaling van de reeds door ING aan haar voldane proceskosten toegewezen bij verstek, alsmede in de kosten van het geding. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] in hoger beroep met zes grieven op.
3.3
Het hoger beroep tegen de vonnissen van de kantonrechter van 11 april 2013 en 19 juni 2013 zal niet ontvankelijk worden verklaard. Het hoger beroep tegen het verstekvonnis van 11 april 2013 is te laat ingediend en ook overigens staat tegen dit vonnis geen hoger beroep open nu ING tijdig in verzet is gekomen. Tegen het vonnis van de kantonrechter van 19 juni 2013 staat op grond van het bepaalde in art. 131 Rv geen hogere voorziening open.
3.4
In hoger beroep is voornamelijk aan de orde of ING toerekenbaar tekort is geschoten jegens [appellante] of onrechtmatig jegens [appellante] heeft gehandeld door het door haar van ING gehuurde safeloket open te breken en de inhoud van het safeloket aan de bewindvoerder in de schuldsanering van haar ouders te overhandigen.
3.5.1
De grieven 1 tot en met 6 lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.5.2
Het hof stelt voorop dat de door de rechtbank benoemde bewindvoerder in de wettelijke schuldsaneringsregeling onder meer tot taak heeft de boedel te beheren en te vereffenen. De bewindvoerder dient zorg te dragen, door alle nodige en gepaste middelen, voor de bewaring van de boedel. Tenzij de rechter-commissaris anders bepaalt, neemt de bewindvoerder gelden, waardepapieren en kleine kostbaarheden, zoals sieraden (“
kleinodiën”), tegen bewijs van ontvangst onder zich (art. 323 Fw).
3.5.3
Anders dan [appellante] heeft verdedigd, brengt een redelijke uitleg van de omstandigheid dat de rechter-commissaris de brief van de bewindvoerder van 30 mei 2007 voor akkoord heeft ondertekend met zich dat de rechter-commissaris toestemming aan de bewindvoerder heeft gegeven om het safeloket daadwerkelijk door ING te laten openbreken en niet om alleen een verzoek daartoe bij ING in te dienen.
3.5.4
Daargelaten of de akkoordverklaring van de rechter-commissaris met hetgeen in de brieven van 30 mei 2007 en 24 juli 2007 van de bewindvoerder is vermeld een grondslag vindt in de wet, geldt dat ING door op 7 augustus 2007 het safeloket open te breken en de inhoud van het safeloket aan de bewindvoerder te overhandigen niet toerekenbaar tekort is geschoten jegens [appellante] noch kan worden verweten dat zij onrechtmatig jegens [appellante] heeft gehandeld.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
ING heeft, gezien de in r.o. 3.5.2 omschreven wettelijke taak en bevoegdheden van de bewindvoerder en gezien de omstandigheid dat de brieven van de bewindvoerder van 30 mei 2007 en 24 juli 2007 door de rechter-commissaris voor akkoord waren ondertekend, met de aantekening dat de inhoud van het door [appellante] bij ING gehuurde safeloket mocht worden opgeborgen in het safeloket van het kantoor van de bewindvoerder, redelijkerwijs mogen aannemen dat zij rechtens gehouden was haar medewerking te verlenen door het safeloket open te breken en de inhoud van het safeloket aan de bewindvoerder te overhandigen. ING heeft bovendien jegens [appellante], als huurder van het safeloket, voldoende zorgvuldigheid betracht door aan het openbreken van het safeloket en het overhandigen van de inhoud van het safeloket aan de bewindvoerder buiten aanwezigheid van [appellante] de voorwaarde van aanwezigheid van een notaris te verbinden. Het openbreken van het safeloket heeft ook daadwerkelijk plaatsgevonden in aanwezigheid van een notaris en de notaris heeft proces-verbaal opgemaakt van hetgeen door hem in het safeloket werd aangetroffen. Voor zover het handelen van ING moet worden aangemerkt als een tekortkoming in de nakoming van haar verplichtingen als verhuurder van het safeloket jegens [appellante] als huurder van het safeloket, kan die tekortkoming gezien het vorenstaande, in onderlinge samenhang beschouwd, aan ING niet worden toegerekend. De tekortkoming is niet te wijten aan haar schuld noch komt deze voor haar rekening omdat het gedrag van ING in de bijzondere omstandigheden van dit geval voldoende rechtvaardiging vindt. Om dezelfde reden kan het handelen van ING niet als een toerekenbare onrechtmatige daad jegens [appellante] worden aangemerkt.
Het hof overweegt ten overvloede dat ING niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het feit dat de curator de sieraden - met toestemming van de rechter-commissaris - aan een derde heeft verkocht. ING was in de gegeven omstandigheden niet gehouden er op toe te zien dat de inhoud van het safeloket deugdelijk werd bewaard totdat voldoende was komen vast te staan aan wie de inhoud van het safeloket toebehoorde.
De conclusie is dat de grieven 1 tot en met 6 tevergeefs zijn voorgesteld.
3.5.5.
De zevende grief behoeft geen behandeling nu het hoger beroep tegen het verstekvonnis van 11 april 2013 niet ontvankelijk is.
3.6
De slotsom is dat de grieven falen. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
verklaart het hoger beroep tegen de vonnissen van 11 april 2013 en 19 juni 2013 niet ontvankelijk;
bekrachtigt het vonnis 6 november 2013;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ING begroot op € 1.920,-- aan verschotten en € 1.158,-- voor salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, A.L.M. Keirse en W.A.H. Melissen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2014.