ECLI:NL:GHAMS:2014:34

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2014
Publicatiedatum
16 januari 2014
Zaaknummer
200.127.412/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinderalimentatie en beoordeling van draagkracht in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de vaststelling van de kinderalimentatie voor de minderjarige, geboren uit de relatie tussen de man en de vrouw. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin zijn bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige was vastgesteld. De man heeft verzocht om de bijdrage te verlagen, terwijl de vrouw verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep of dit ongegrond te verklaren. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van beide partijen beoordeeld, waaronder hun inkomen, woonlasten en andere financiële verplichtingen. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de minderjarige € 388,- per maand bedraagt, en dat de man, rekening houdend met zijn draagkracht, een bijdrage van € 86,08 per maand moet betalen van 7 september 2012 tot 1 maart 2013, en € 120,- per maand vanaf 1 maart 2013. De beslissing van het hof is gebaseerd op de wettelijke maatstaven en de financiële situatie van beide partijen. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank Haarlem niet gewijzigd, omdat deze geen wijziging van de kinderbijdrage inhield. De uitspraak is gedaan op 14 januari 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 14 januari 2014
Zaaknummer: 200.127.412/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/195793 / FA RK 12-3049
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. E. Busch te Alkmaar,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.F.H. Velthuizen te Zaandam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 24 mei 2013 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 27 februari 2013 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/15/195793 / FA RK 12-3049.
1.3.
De vrouw heeft op 15 juli 2013 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De vrouw heeft op 26 september 2013 een nader stuk ingediend.
1.5.
De man heeft op 27 september 2013 nadere stukken ingediend.
1.6.
De zaak is op 9 oktober 2013 ter terechtzitting behandeld.
1.7.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
1.8.
Zoals afgesproken bij de behandeling ter zitting hebben zowel de man als de vrouw stukken aan het hof toegezonden, die op 16 oktober 2013 respectievelijk 21 oktober 2013 zijn ontvangen. Zij hebben over en weer afschriften ontvangen.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie gehad. Uit hun relatie is geboren […] (hierna: [de minderjarige]) [in] 2008. De man heeft [de minderjarige] erkend.
2.2.
Bij beschikking van 5 april 2011 van de rechtbank Haarlem is, voor zover van belang, afgewezen het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige].
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.3.
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1984. Hij is alleenstaand.
Hij is sinds 18 juni 2012 werkzaam in loondienst bij […] Zijn salaris bedroeg volgens de salarisspecificaties over december 2012 en april 2013 respectievelijk € 1.900,- en € 2.111,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag.
Aan huur en enige servicekosten betaalt hij € 433,- per maand.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt hij € 132,- per maand.
Hij heeft een schuld aan ABN AMRO Bank in verband met een flexibel krediet. Hij betaalt hierop € 200,- aan aflossing per maand.
Hij heeft een schuld aan zijn moeder. Hij betaalt hierop € 50,- aan aflossing per maand.
2.4.
Ten aanzien van
de vrouwis het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1985. Zij vormde tot 1 juni 2013 met [de minderjarige] een eenoudergezin. Sinds 1 juni 2013 vormt zij met haar partner en [de minderjarige] een gezin. Zij is met ingang van die datum ingetrokken bij haar partner in diens woning.
Zij is werkzaam in loondienst bij […] Haar salaris bedroeg volgens de salarisspecificaties over april, mei en juni 2013 € 1.633,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en dertiende maand.
In verband met de hypothecaire lening gevestigd op haar woning betaalt zij € 530,- per maand aan rente. Zij heeft de gebruikelijke andere eigenaars- en woonlasten. Het eigenwoningforfait bedraagt € 737,- per jaar.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt zij € 88,- per maand.
Na aftrek van de kinderopvangtoeslag heeft de vrouw in 2012 kosten van kinderopvang ten bedrage van € 285,- per maand en in 2013 kosten van kinderopvang ten bedrage van € 201,- per maand.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald, met wijziging in zoverre van de beschikking van 5 april 2011 van de rechtbank Haarlem, dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] dient te voldoen € 163,- per maand met ingang van 7 september 2012 en voor wat betreft de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de vrouw te bepalen dat de man aan haar als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] dient te voldoen € 200,- per maand met ingang van 1 juli 2012, dan wel een bijdrage die in overeenstemming is met de draagkracht van de man, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de beschikking van 5 april 2011 van de rechtbank Haarlem te wijzigen, aldus dat de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] wordt bepaald voor de periode van 7 september 2012 tot 1 maart 2013 op € 86,08 per maand, voor de periode van 1 maart 2013 tot 15 mei 2013 op € 90,06 per maand en met ingang van 15 mei 2013 op € 25,- per maand.
3.3.
De vrouw verzoekt primair de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel zijn hoger beroep ongegrond te verklaren. Subsidiair verzoekt zij – naar het hof begrijpt –, voor zover de bestreden beschikking wordt vernietigd ter zake de daarbij bepaalde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige], de bijdrage te bepalen voor de periode van 7 september 2012 tot 1 maart 2013 op € 174,- per maand, voor de periode van 1 maart 2013 tot 15 mei 2013 op € 185,- per maand en vanaf 15 mei 2013 op € 163,- per maand.

4.Beoordeling van het hoger beroep

Periodes/ingangsdata
4.1.
Het hof dient te beoordelen met welk bedrag de man vanaf 7 september 2012 dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige].
4.2.
De man stelt dat zich met ingang van 1 maart 2013 een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan, omdat zijn inkomen sinds die datum is gewijzigd en hij vanaf dat moment geen recht op toeslagen heeft. De wijziging van zijn inkomen en zijn recht op toeslagen per 1 maart 2013 levert een wijziging in de zin van artikel 1:401 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) op, zodat het hof daarmee rekening zal houden.
4.3.
De man stelt verder dat met ingang van 15 mei 2013 opnieuw sprake is van een wijziging van omstandigheden, omdat de zorgregeling is gewijzigd en per 1 april 2013 nieuwe richtlijnen voor de berekening van kinderalimentatie in werking zijn getreden. Bij de bestreden beschikking is een tijdelijke zorgregeling vastgesteld inhoudende dat [de minderjarige] de ene week op maandag na school van 15.15 uur tot dinsdagochtend 8.30 uur naar school en de andere week van vrijdagmiddag na school 12.00 uur tot dinsdagochtend 8.30 uur, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg, bij de man verblijft. Met ingang van 15 mei 2013 zijn partijen in onderling overleg een andere zorgregeling overeengekomen inhoudende – kort gezegd – dat de man met ingang van 15 mei 2013 minder omgang met [de minderjarige] heeft dan daarvoor. Gevolg van deze vermindering van de omgang is dat de draagkracht van de man (enigszins) toeneemt. Naar het oordeel van het hof kan een verzoek om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van een minderjarige te verlagen, echter niet worden gegrond op een wijziging van omstandigheden die de draagkracht van de verzoeker juist verhoogt. Het hof zal hiermee derhalve geen rekening houden. Het feit dat per 1 april 2013 nieuwe normen voor de berekening van kinderalimentatie in werking zijn getreden, is op zichzelf niet een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW. Daarin ligt dus geen reden om tot een nieuwe vaststelling van de kinderalimentatie te komen. Het hof zal rekening houden met omgangskosten van € 60,- per maand.
4.4.
De stelling van de man dat met ingang van 1 juni 2013 een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan, omdat de vrouw is ingetrokken bij haar partner, volgt het hof niet. Niet is gesteld of gebleken dat deze samenwoning heeft geleid tot een situatie aan de zijde van de vrouw van zodanige aard en omvang dat die leidt tot de conclusie dat haar draagkracht en haar capaciteit om een hogere bijdrage te leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] in relevante mate is toegenomen. Ook na 1 juni 2013 diende de vrouw de lasten van haar koopwoning te blijven voldoen, aangezien deze nog niet was verkocht. Gelet op het voorgaande en in aanmerking nemende dat in de huidige omstandigheden de partner van de vrouw geen onderhoudsverplichting jegens [de minderjarige] heeft en de vrouw als gevolg van de samenwoning minder recht heeft op zorgtoeslag, kinderopvangtoeslag en kindgebonden budget, levert deze gestelde wijziging geen relevante grond voor wijziging onderhoudsbijdrage op.
Behoefte van [de minderjarige]
4.5.
De man voert aan dat de rechtbank ten onrechte de behoefte van [de minderjarige] heeft vastgesteld op € 388,- per maand. De man stelt dat partijen tot 1 juli 2010 hebben samengewoond in een huurwoning te Wormerveer. Gelet op het totale netto gezinsinkomen van € 2.250,- per maand is conform de tabel ‘eigen aandeel kosten van kinderen’ de behoefte van [de minderjarige] € 322,50 per maand (geïndexeerd naar 2012: € 330,-), aldus de man.
4.6.
De vrouw betoogt dat de rechtbank terecht de behoefte van [de minderjarige] heeft vastgesteld op € 388,- per maand. Bij de beschikking van 5 april 2011 van de rechtbank Haarlem is de behoefte van [de minderjarige] reeds vastgesteld. Het peiljaar voor de bepaling van de behoefte van [de minderjarige] is 2009 en in die periode had de man een hoger inkomen. Op 4 december 2009 is de vrouw samen met [de minderjarige] tijdelijk bij haar ouders gaan wonen. Nadat zij samen met [de minderjarige] de huurwoning had verlaten, heeft de man niet meer de huur voldaan en is de huurovereenkomst door de kantonrechter ontbonden. Zij lost al drie jaar maandelijks af op een huurschuld van de man, omdat hij destijds niet heeft meegewerkt het huurcontract op zijn naam te laten stellen, aldus de vrouw.
4.7.
Ten aanzien van de behoefte van [de minderjarige] overweegt het hof als volgt. Anders dan de man meent, heeft de rechtbank Haarlem bij beschikking van 5 april 2011 de behoefte van [de minderjarige] vastgesteld op € 377,- per maand. De stelling van de man dat partijen in 2010 uiteen zijn gegaan, volgt het hof niet, nu de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat partijen tot eind 2009 een relatie hebben gehad. In navolging van de rechtbank in haar bestreden beschikking zal het hof de behoefte van [de minderjarige] daarom vaststellen op € 377,- per maand, thans geïndexeerd € 388,- per maand. Onbetwist is gesteld door de man dat hierop het kindgebonden budget van € 85,- per maand in mindering dient te worden gebracht, zodat de behoefte van [de minderjarige] thans € 303,- per maand bedraagt.
Draagkracht van de man
4.8.
Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de man uitgaan van de feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 2.3 weergegeven, behoudens voor zover in het navolgende hiervan zal worden afgeweken.
4.9.
Het hof zal aan de zijde van de man voor de periode van 7 september 2012 tot 1 maart 2013 uitgaan van zijn salaris van € 1.900,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag, zoals dat blijkt uit de salarisstrook over december 2012. Voor de periode vanaf 1 maart 2013 zal het hof uitgaan van zijn salaris van € 2.111,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag, zoals dat blijkt uit de salarisstrook over april 2013.
4.10.
Het hof zal uitgaan van de woonlasten van de man van € 433,- per maand. De vrouw heeft die woonlasten betwist met de stelling dat de man samenwoont met zijn partner mevrouw [x]. De man betwist de samenwoning met mevrouw [x]. Hij heeft in dit verband een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie van 25 juli 2013 overgelegd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Uit het uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie blijkt dat op het adres van de man geen andere personen woonachtig zijn. Gelet op dit uittreksel is het hof van oordeel dat de man zijn woonlasten niet kan delen. In het licht van hetgeen de man aan bewijs in het geding heeft gebracht heeft de vrouw haar stelling dat de man samenwoont met zijn partner, onvoldoende onderbouwd, reden waarom het hof haar bewijsaanbod passeert.
4.11.
Het hof gaat voorbij aan de stelling van de man dat de rechtbank zijn ziektekostenpremie vanaf 1 maart 2013 ten onrechte heeft bepaald op € 132,- per maand. Bij de brief van 15 januari 2013 aan de rechtbank heeft de man zijn polisblad bij Zilveren Kruis Achmea overgelegd. Daaruit blijkt dat de man in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 een premie van € 132,- per maand betaalt.
4.12.
Voor het bepalen van de huurtoeslag en zorgtoeslag 2012 gaat het hof aan de zijde van de man uit van het verzamelinkomen van € 22.170,- zoals dit blijkt uit zijn aangifte inkomstenbelasting 2012. Gelet op voornoemd verzamelinkomen had de man recht op een zorgtoeslag van ten minste € 44,- per maand en geen recht op een huurtoeslag. Het hof acht het aannemelijk dat de man de in 2012 ontvangen huurtoeslag dient terug te betalen, doch acht het niet aannemelijk dat de man de in 2012 ontvangen zorgtoeslag dient terug te betalen. Bij de vaststelling van de draagkracht van de man in 2012 zal het hof daarom rekening houden met een bedrag van € 44,- per maand aan zorgtoeslag en geen huurtoeslag in aanmerking nemen.
4.13.
Voor het bepalen van de huurtoeslag en zorgtoeslag 2013 gaat het hof voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 28 februari 2013 uit van zijn salaris van € 1.900,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag, zoals dat blijkt uit zijn salarisspecificatie over december 2012. Voor de periode vanaf 1 maart 2013 gaat het hof uit van zijn salaris van € 2.111,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag, zoals dat blijkt uit zijn salarisspecificatie over april 2013. Gelet op het voorgaande gaat het hof ervan uit dat de man in 2013 een toetsingsinkomen van € 26.903,- heeft, waarbij hij recht op een zorgtoeslag van € 31,- per maand en geen recht op huurtoeslag heeft. Het hof acht het aannemelijk dat de man de in 2013 ontvangen huurtoeslag dient terug te betalen en deels de door hem in 2013 ontvangen zorgtoeslag dient terug te betalen. Bij het bepalen van de draagkracht van de man in 2013 zal het hof daarom rekening houden met een bedrag van € 31,- per maand aan zorgtoeslag en geen huurtoeslag in aanmerking nemen.
Draagkracht van de vrouw
4.14.
Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw uitgaan van de feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 2.4 weergegeven, behoudens voor zover in het navolgende hiervan zal worden afgeweken.
4.15.
Het hof zal aan de zijde van de vrouw uitgaan van het salaris van € 1.633,- bruto per maand zoals dat blijkt uit de salarisstroken over april, mei en juni 2013. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de man dat de vrouw inkomsten uit verhuur van haar woning heeft. Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat de bank de verkoop van haar woning ter hand heeft genomen. Gelet daarop is voldoende aannemelijk dat de vrouw geen relevante inkomsten uit verhuur van haar woning zal ontvangen. Voorts verwerpt het hof de stelling van de man dat de vrouw inkomsten uit een fotostudio en werkzaamheden als schoonheidsspecialiste heeft. Op grond van de overgelegde aangifte inkomstenbelasting 2012 heeft de vrouw voldoende onderbouwd dat zij dergelijke inkomsten niet heeft.
4.16.
Het hof is van oordeel dat het in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man op de weg van de vrouw had gelegen voldoende te onderbouwen dat zij servicekosten van € 195,- per maand betaalt. Dit heeft zij nagelaten, zodat het hof hiermee geen rekening zal houden. Het hof zal wel de forfaitaire eigenaarslasten van € 95,- per maand bij de woonlasten van de vrouw in aanmerking nemen.
4.17.
Ten aanzien van de zorgtoeslag 2012 gaat het hof aan de zijde van de vrouw uit van het verzamelinkomen van € 12.882,- zoals dit blijkt uit haar aangifte inkomstenbelasting 2012. Gelet op voornoemd verzamelinkomen had de vrouw recht op een zorgtoeslag van € 69,- per maand. Het hof acht het aannemelijk dat de vrouw deels de door haar in 2012 ontvangen zorgtoeslag dient terug te betalen. Bij het bepalen van de draagkracht van de vrouw in 2012 zal het hof rekening houden met een bedrag van € 69,- per maand aan zorgtoeslag.
4.18.
Met betrekking tot de zorgtoeslag 2013 gaat het hof uit van haar salaris van € 1.633,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en dertiende maand, zoals dat blijkt uit haar salarisstroken over april, mei en juni 2013. Gelet op het voorgaande gaat het hof ervan uit dat de vrouw in 2013 een toetsingsinkomen van € 22.797,- heeft, waarbij zij recht op een zorgtoeslag van € 61,- per maand heeft. Het hof acht het aannemelijk dat de vrouw deels de door haar in 2013 ontvangen zorgtoeslag dient terug te betalen. Bij het bepalen van de draagkracht van de vrouw in 2013 zal het hof daarom rekening houden met een bedrag van € 61,- per maand aan zorgtoeslag.
Slotsom
4.19.
Het hof zal de kosten van [de minderjarige] naar rato van de draagkracht van partijen verdelen. Bij de vaststelling van ieders bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] zal het hof de draagkracht vaststellen volgens de normen van vóór 1 april 2013, nu de ingangs- respectievelijk wijzigingsdatum van de te betalen bijdrage ligt op 7 september 2012 en 1 maart 2013. Het hof zal partijen bij de draagkrachtvergelijking als alleenstaande beschouwen en uitgaan van een draagkrachtpercentage van 70.
4.20.
Op grond van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en van hetgeen hiervoor is overwogen, is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] van € 86,08 per maand met ingang van 7 september 2012 tot 1 maart 2013 en € 120,- per maand met ingang van 1 maart 2013 in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
4.21.
Voor zover vanaf 7 september 2012 tot heden door de man meer is betaald en/of meer op hem is verhaald dan de onder 4.20 vermelde bijdrage, kan van de vrouw, gelet op haar financiële situatie en de omstandigheid dat een dergelijke bijdrage van maand tot maand pleegt te worden verbruikt, in redelijkheid niet worden gevergd dat zij het meerdere terugbetaalt.
4.22.
Het hof overweegt nog ambtshalve dat de beschikking van de rechtbank Haarlem van 5 april 2011 niet voor wijziging in aanmerking komt, nu daarbij een verzoek van de vrouw tot vaststelling van een kinderbijdrage is afgewezen, zodat die beschikking geen aan wijziging onderhevige kinderbijdrage inhoudt.
4.23.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 7 september 2012 tot 1 maart 2013 op € 86,08 (ZESENTACHTIG EURO EN ACHT EUROCENT) per maand en vanaf 1 maart 2013 op € 120,- (HONDERD TWINTIG EURO) per maand, vanaf heden bij vooruitbetaling te voldoen, met dien verstande dat, voor zover de man over de periode vanaf 7 september 2012 tot heden meer heeft betaald en/of meer op hem is verhaald, de bijdrage tot heden wordt bepaald op hetgeen door de man is betaald en/of op hem is verhaald;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.M.A. Gerritzen-Gunst, A.V.T. de Bie en E.A. Maan in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. van Boheemen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2014.